In deze zaak gaat het om de herziening van het Wlz-indicatiebesluit van appellante door het CIZ. Appellante, geboren in 1988, heeft een verstandelijke beperking en een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Sinds 15 december 2011 was zij geïndiceerd voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het CIZ heeft haar op 4 april 2016 voor onbepaalde tijd geïndiceerd voor zorgprofiel VG04. In 2021 heeft het CIZ echter besloten om haar zorgbehoefte opnieuw te onderzoeken, wat leidde tot een herziening van het indicatiebesluit op 3 maart 2022, waarbij appellante werd geïndiceerd voor zorgprofiel VG03. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat uiteindelijk leidde tot een rechtszaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Raad oordeelt dat het CIZ niet voldoende heeft aangetoond dat er een wijziging in de zorgbehoefte van appellante was die de herziening van het zorgprofiel rechtvaardigde. De Raad concludeert dat het CIZ onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het eerdere zorgprofiel VG04 niet meer passend zou zijn. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het CIZ, en herroept het indicatiebesluit van 3 maart 2022. Appellante krijgt een vergoeding voor haar proceskosten.