ECLI:NL:CRVB:2024:1556
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bezwaar tegen aflossingsverplichtingen van Bbz-uitkering en vermogensvaststelling
In deze zaak gaat het om de aflossing van een als lening verstrekte Bbz-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de aflossingsverplichtingen van de Bbz-uitkering, die eerder was toegekend op basis van een vermogensvaststelling die boven de vermogensgrens lag. De Raad oordeelt dat de vermogensvaststelling bij de toekenning van de Bbz niet opnieuw aan de orde kan worden gesteld in het kader van de aflossingsverplichtingen. De appellant had eerder de Bbz-uitkering aangevraagd, die was toegekend in de vorm van een geldlening, en had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de toekenning, maar had dit niet tijdig gedaan.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het bezwaar van de appellant tegen de toekenningsbesluiten niet-ontvankelijk had verklaard. De gronden die de appellant in hoger beroep aanvoert, slagen niet. De Raad stelt vast dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is en dat de appellant geen recht heeft om de vermogensvaststelling opnieuw aan de orde te stellen. De Raad concludeert dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van de gemaakte kosten en bevestigt de eerdere uitspraak.