Uitspraak
SAMENVATTING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die per 4 januari 2022 is vastgesteld. De appellant, die sinds 7 januari 2020 arbeidsongeschikt is, betwist de referteperiode die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is gehanteerd. Appellant stelt dat er sprake is van een eerdere arbeidsongeschiktheid vanaf 6 juli 2010, maar het Uwv heeft deze claim afgewezen en de referteperiode vastgesteld op 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat door de Raad in deze uitspraak wordt bevestigd.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de arbeidsongeschiktheid van appellant die begon met herniaklachten in januari 2020 en de diagnose van complexe PTSS in november 2020. De Raad concludeert dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet voldoende onderbouwt dat er vanaf 6 juli 2010 sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de referteperiode heeft vastgesteld en dat de aanvraag van appellant om een WIA-uitkering met een eerdere ingangsdatum onderwerp is van een andere procedure. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.