ECLI:NL:CRVB:2024:1516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/1757 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhoudingen op bijstand ten behoeve van aflossing vordering en gelegd beslag

Op 16 juli 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 april 2023. De zaak betreft inhoudingen op de bijstand van appellant ten behoeve van de aflossing van vorderingen en gelegd beslag. De Raad oordeelt dat de uitkeringsspecificaties waarop de inhoudingen zijn gebaseerd, geen besluiten zijn, omdat er geen wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van eerdere specificaties. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft zich gehouden aan de regels omtrent het beslag en heeft de beslagvrije voet in acht genomen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep ongegrond. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificaties van mei, juli, augustus en oktober 2021, maar de Raad oordeelt dat de inhoudingen in deze maanden geen besluiten zijn en dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Raad concludeert dat het college binnen het kader van het beslag is gebleven en dat de bezwaren van appellant ongegrond zijn. Appellant krijgt geen vergoeding voor de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23.1757 PW-PV, 23/1758 PW-PV, 23/1759 PW-PV, 23/1760 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 april 2023, 22/2313, 22/2348, 22/2349 en 22/2350 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 16 juli 2024
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: F. Sporrel
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 juli 2024. Voor appellant is verschenen mr. J. Sprakel, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Liefting.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de juistheid van de hoogte van een inhouding van € 161,81, een beslag van
€ 386,08 en drie beslagen van € 146,39 in deze procedure om verschillende redenen niet inhoudelijk ter beoordeling kunnen staan.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De kern van het hoger beroepschrift is dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificaties van de maanden mei, juli, augustus en oktober 2021. Een uitkeringsspecificatie is een besluit als daarbij een wijziging is opgetreden ten opzichte van een eerdere specificatie of een besluit. [1]
€ 161,81, mei 2021
Sinds april 2020 verrekent het college een vordering van € 910,78 met de bijstand van appellant. Overeenkomstig het besluit van 29 november 2017 over deze vordering heeft het college met de uitkering van mei 2021 het vakantiegeld verrekend met het nog openstaande restant van de vordering van € 161,81. Voor dit deel was deze uitkeringsspecificatie dus geen besluit en heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het bezwaar daartegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Een eventueel onduidelijke motivering maakt dit niet anders.
€ 386,08, mei 2021 en € 146,39, juli 2021
Op 29 april 2021 heeft [naam] deurwaarders voor het innen van een vordering van Ziggo op de bijstand van appellant beslag gelegd bij het college als derde-beslagene. Ter uitvoering daarvan heeft het college in mei 2021 € 386,08 afgedragen van het vakantiegeld van appellant en in juli 2021 € 146,39 van zijn maandelijkse uitkering. Voor deze inhoudingen zijn de uitkeringsspecificaties wel besluiten, omdat het gaat om wijzigingen ten opzichte van het eerdere toekenningsbesluit.
Het college is als derde-beslagene verplicht om medewerking te geven aan het beslag. De bestuursrechter kan alleen beoordelen of het college is gebleven binnen het kader van het beslag. De civiele rechter mag ook oordelen over de geldigheid en de omvang van een beslag. [2]
Anders dan appellant heeft gesteld, heeft het college zich niet alleen gedragen als uitvoerder van het beslag. Ter uitvoering van een advies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten kijkt het college bij elk beslag of de beslagvrije voet die de deurwaarder opgeeft klopt met de bij het college bekende leefsituatie van een betrokkene en met de berekeningsregels. Dat heeft het college ook in de zaak van appellant gedaan en volgens het college komt de deurwaarder terecht tot een voor appellant als dak- en thuisloze geldende afwijkende beslagvrije voet van 47,5% van de gehuwdennorm. Als appellant meent dat daarmee de omvang van het beslag niet juist was, zal hij dit punt moeten voorleggen aan de civiele rechter.
Op de zitting heeft de gemachtigde van appellant nog aangevoerd dat de uitkeringsspecificatie niet was gemotiveerd en de bezwaren daarom niet kennelijk ongegrond hadden mogen worden verklaard. Nog daargelaten of de gemachtigde van appellant deze niet eerder in beroep en hoger beroep genoemde grond in deze fase van de procedure nog heeft kunnen aanvoeren, kan deze grond niet slagen. Waar er één voor appellant bekende vordering was van het college waarop appellant al had afgelost en één vordering waarvoor beslag was gelegd, waren de aanduidingen “aflossing vordering afwijkend” en “beslaglegging” voldoende duidelijk.
Nu het college is gebleven binnen het kader van het beslag zijn de bezwaren en het beroep terecht ongegrond verklaard.
€ 146,39, augustus 2021 en € 146,39, oktober 2021
De inhoudingen in augustus en oktober 2021 van € 146,39 zijn hetzelfde als in juli 2021, zodat deze uitkeringsspecificaties geen besluiten zijn. De bezwaren daartegen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De rechter
(getekend) F. Sporrel (getekend) J.N.A. Bootsma

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juli 2021, ECLI:Nl:CRVB:2021:1710.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1494.