ECLI:NL:CRVB:2018:1494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
17-4300 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beslag op bijstandsuitkering en rechtsgang naar civiele rechter

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in bezwaar ging tegen een beslag op zijn bijstandsuitkering, was van mening dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam onterecht een bedrag van € 21,27 had ingehouden op zijn uitkering. Dit beslag was gelegd ten behoeve van een schuld bij een stichting. De appellant stelde dat er inmiddels een hoger bedrag was ingehouden dan het bedrag waarvoor het beslag was gelegd en vorderde terugbetaling van het teveel ingehouden bedrag, alsook een schadevergoeding van € 1.000,-. De Raad oordeelde dat de appellant zich met zijn bezwaren over het beslag diende te wenden tot de civiele rechter, aangezien de bestuursrechter niet de geldigheid van het beslag kan beoordelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen bestuursrecht en civiel recht in zaken van beslaglegging op uitkeringen.

Uitspraak

17.4300 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (rechtbank) van 21 april 2017, 17/1996
en 17/1772 (aangevallen uitspraak), en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding
van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 24 april 2018
Zitting hebben: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: J.R. Trox
Ter zitting is verschenen: [Appellant], appellant. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Het college heeft in een beslissing van 20 januari 2014 appellant onder meer geïnformeerd dat op 17 mei 2013 een bericht is ontvangen van [naam kantoor], dat beslag wordt gelegd op de uitkering van appellant ten behoeve van een schuld bij [naam stichting] ([stichting]) tot een bedrag van € 1.166,27.
2. Appellant heeft bij brief van 8 februari 2017 bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van 24 januari 2017. Het college heeft op zijn uitkering in verband met het daarop liggende beslag een bedrag van € 21,27 ingehouden. Het college heeft bij besluit van 9 maart 2017 (bestreden besluit) dit bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat inmiddels op zijn uitkering in totaal een hoger bedrag is ingehouden dan het onder 1 genoemde bedrag. Het college dient dan ook over te gaan tot beëindiging van de inhoudingen en het bedrag dat boven het onder 1 genoemde bedrag is ingehouden aan appellant terug te betalen. Tevens vordert appellant van het college een schadevergoeding van € 1.000,-.
4. Appellant is in diverse procedures er meermalen op gewezen dat op grond van vaste jurisprudentie, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de uitspraak van 31 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV1208, de beslagdebiteur, in dit geval appellant, bezwaren betreffende een gelegd beslag ingevolge artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan voorleggen aan de civiele rechter. De derde-beslagene, in dit geval het college, is gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen en zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.
5. Allereerst heeft het college bij de onder 1 genoemde beslissing appellant slechts geïnformeerd dat bericht is ontvangen van [naam kantoor] en wat de inhoud daarvan was. Hierin kan geen besluit van het college zelf gelezen worden voor wat betreft de omvang van het gelegde beslag. Overigens blijkt uit de gedingstukken dat appellant bij brief van 8 februari 2017 door de deurwaarder is geïnformeerd dat op dat moment het restant van de schuld van appellant aan [stichting] een bedrag van € 4.252,54 betreft. Voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat een hoger bedrag op zijn bijstand in mindering is gebracht dan het bedrag waarop het op zijn bijstand gelegde beslag ziet en hij daarmee opheffing van het beslag beoogt, dan wel de rechtmatigheid van het beslag betwist, dan dient hij zich, zoals onder 4 is weergegeven, tot de civiele rechter te wenden.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) J.R. Trox (get.) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
ew