ECLI:NL:CRVB:2024:1514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
22/3326 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep na overlijden appellante en gebrek aan instemming erfgenamen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) had ingediend. De aanvraag was eerder afgewezen door Menzis, waarna appellante bezwaar had gemaakt. De rechtbank Overijssel had het beroep tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. Echter, na het overlijden van appellante op 17 juli 2023, heeft niet alle erfgenamen ingestemd met de voortzetting van de procedure. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het procesbelang van appellante is vervallen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 juni 2024, waar de partner van appellante en haar advocaat aanwezig waren, maar de instemming van alle erfgenamen ontbrak. De Raad heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om proceskosten te vergoeden of het griffierecht terug te geven. De uitspraak benadrukt het belang van instemming van alle erfgenamen in dergelijke procedures.

Uitspraak

22/3326 WLZ
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 september 2022, ZWO 21/1100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante], in leven laatstelijk wonend te [woonplaats] (appellante)
Stichting Menzis Zorgkantoor (Menzis)
SAMENVATTING
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, omdat na het overlijden van appellante niet alle erven hebben ingestemd met voortzetting van het hoger beroep.

PROCESVERLOOP

Namens [appellante] heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Menzis heeft een verweerschrift ingediend. Mr. de Widt heeft laten weten dat appellante op 17 juli 2023 is overleden en dat [naam] de procedure wil voortzetten. De Raad heeft navraag gedaan over de erfgenamen van appellante. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. [naam], haar partner, [naam partner] en mr. De Widt zijn verschenen. Menzis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.E. van de Klift.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op 12 maart 1934, was bekend met dementie en beperkingen als gevolg van een herseninfarct in 2016 .
1.2.
Met een besluit van 9 maart 2021 heeft Menzis de aanvraag van appellante voor een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het pgb, maar Menzis is met een besluit van 1 juni 2020 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van betrokkene
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

Het oordeel van de Raad

4. De gemachtigde van appellante heeft desgevraagd laten weten dat niet alle erfgenamen akkoord zijn met voortzetting van de procedure. Dat betekent dat het hoger beroep nietontvankelijk moet worden verklaard. Het procesbelang van appellante is vervallen bij haar overlijden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. De Raad beoordeelt het hoger beroep daarom niet inhoudelijk.
6. Er bestaat geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. Ook het griffierecht wordt niet terug verkregen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter en K.M.P. Jacobs en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt