ECLI:NL:CRVB:2024:1449
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. L.K. Wouterse, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 6 oktober 2021 in de zaak met nummer 20/4286 uitspraak gedaan. Tijdens de procedure heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een verweerschrift ingediend en zijn er nadere stukken door beide partijen ingediend. Op 27 november 2023 heeft het Uwv een gewijzigd standpunt ingenomen, waarna appellante heeft besloten het hoger beroep in te trekken. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten, waarop het Uwv instemde met de veroordeling en de door appellante opgegeven bedragen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, met name artikel 8:75a en 8:108, die betrekking hebben op de proceskostenveroordeling bij intrekking van het beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, wat de intrekking van het hoger beroep rechtvaardigde. De proceskosten zijn begroot op € 4.747,90, inclusief kosten voor rechtsbijstand en vergoeding van griffierechten. De uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, met O.N. Haafkes als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.