ECLI:NL:RBMNE:2021:4860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/4286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid en uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Feiken, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J. Marquenie. De zaak betreft een beroep tegen de beslissing van verweerder dat de ex-werknemer van eiseres vanaf 19 april 2020 geen recht heeft op een IVA-uitkering, maar op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat hij niet-duurzaam arbeidsongeschikt is. De ex-werknemer, die als schilder werkte, meldde zich op 6 juni 2017 ziek. Na een arbeidskundige beoordeling op 7 mei 2019 werd vastgesteld dat hij voor 80-100% arbeidsongeschikt was. Eiseres maakte bezwaar tegen het besluit van 18 februari 2020, waarin werd bepaald dat de ex-werknemer recht had op een WGA-uitkering. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het besluit van 12 oktober 2020, wat leidde tot het beroep van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer volledig arbeidsongeschikt is, maar niet-duurzaam. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen aan de drie voorwaarden voldeed en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling. Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, maar de rechtbank concludeerde dat de rapportages van de verzekeringsartsen inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht had beslist dat de ex-werknemer geen recht had op een IVA-uitkering, maar op een WGA-loonaanvullingsuitkering. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Feiken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. Marquenie).

Inleiding

1.1.
De ex-werknemer van eiseres, de [ex-werknemer], was werkzaam als schilder voor
35,48 uur per week. Op 6 juni 2017 meldde hij zich ziek.
1.2.
Per einde wachttijd voor een uitkering op grond van de Wet werk en Inkomen naar
arbeidsvermogen (WIA-uitkering) heeft verweerder op 7 mei 2019 beslist dat de ex-werknemer op grond van de arbeidskundige beoordeling voor 80-100% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Met het besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat
de ex-werknemer vanaf 19 april 2020 in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA- loonaanvullingsuitkering). Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Met het besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
van eiseres ongegrond verklaard. De ex-werknemer is wel volledig, maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt. Daarom heeft hij geen recht op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
1.5.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Wegens een administratieve vergissing heeft de rechtbank per abuis pas op
9 augustus 2021 het aanvullend verweerschrift van 15 juli 2021 naar eiseres doorgestuurd. Zij heeft daar toen voor het eerst kennis van kunnen nemen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2021 door middel van een
Skype-verbinding. De gemachtigde van eiseres en diens arts-gemachtigde, [medisch adviseur],
waren aanwezig. Verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.
1.8.
De ex-werknemer heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met
eiseres. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de arts-gemachtigde van
eiseres.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht heeft beslist dat de ex-werknemer van
eiseres vanaf 19 april 2020 geen recht heeft op een IVA-uitkering maar op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat hij niet-duurzaam arbeidsongeschikt is.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de ex-werknemer volledig arbeidsongeschikt is.
Verder gaan partijen er vanuit dat de medische behandeling van de ex-werknemer nog van start moet gaan.

Beoordeling door de rechtbank

Medische gegevens
4. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de ex-werknemer geen toestemming heeft
gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Beoordelingskader
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands
arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
6. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet
WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
7. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient
de verzekeringsarts het door verweerder vastgestelde beoordelingskader, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader), te hanteren. Dit beoordelingskader is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het beoordelen van de vraag of de arbeidsongeschiktheid als duurzaam is aan te merken. Ook als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet, is niet reeds daarom sprake van een motiveringsgebrek, als in dat concrete geval het besluit is voorzien van een deugdelijke motivering.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
8. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De
primaire verzekeringsarts is namelijk niet of nauwelijks ingegaan op de door de ex-werknemer ervaren psychische klachten en heeft ten onrechte geen informatie uit de behandelend sector opgevraagd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ex-werknemer ten onrechte niet zelf gesproken of onderzocht, geen nadere uitvraag gedaan naar de klachten en beperkingen en ten onrechte geen informatie uit de behandelend sector (GGnet, huisarts en de longarts) opgevraagd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een rapportage van 27 mei 2021 van de door haar ingeschakelde medisch adviseur [medisch adviseur] overgelegd.
9. De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van 3 juli 2020 van de primaire
verzekeringsarts blijkt dat hij het dossier en de ontvangen informatie heeft bestudeerd en op 1 juli 2020 een telefonisch spreekuur met de ex-werknemer heeft gehouden. Uit de rapportage van 28 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze arts zijn conclusies heeft gebaseerd op basis van de informatie in het dossier en de gronden van bezwaar. Weliswaar hebben de verzekeringsartsen de ex-werknemer niet fysiek gezien en onderzocht, maar uit de rapportage van 23 april 2018 in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling en uit de rapportage van 7 mei 2019 in het kader van de WIA-beoordeling per einde wachttijd blijkt dat de ex-werknemer toen wel door een verzekeringsarts is gezien en daarbij psychisch is onderzocht. Daaruit komt naar voren dat bij de ex-werknemer sprake is van complexe psychische problematiek, waarvoor een intensief behandelprogramma gevolgd gaat worden. Uit het nadien gehouden telefonische spreekuur door de verzekeringsarts op 1 juli 2020 is gebleken dat de situatie van de ex-werknemer nog hetzelfde was en dat hij in afwachting was van de start van een intensief behandeltraject. Ten tijde van de beoordeling van het bezwaar van eiseres (28 september 2020) was de situatie onveranderd. De rechtbank is van oordeel dat de rapportages eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd tot stand zijn gekomen. De rapportages van de verzekeringsartsen voldoen daarmee aan de drie voorwaarden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
10. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft
onderbouwd dat geen sprake is van een duurzame arbeidsongeschiktheid, aangezien de ex-werknemer al sinds december 2017 deze klachten heeft en sindsdien daarvoor in behandeling is geweest zonder dat verbetering is opgetreden. Daarnaast voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft onderbouwd waarom bij de ex-werknemer sprake is van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid en op welke termijn dat dan is. Het dossier bevat volgens eiseres ten onrechte geen medische informatie van GGnet en van de huisarts om tot een goede onderbouwde beoordeling te komen of sprake is van een duurzame arbeidsongeschiktheid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres de eerder genoemde rapportage van 27 mei 2021 van de door haar ingeschakelde medisch adviseur [medisch adviseur] overgelegd.
11. Op de zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat, gezien het feit dat de verzekeringsartsen
hebben nagelaten om informatie uit de behandelend sector op te vragen, het ook nog zo kan zijn dat het wellicht beter gaat met de ex-werknemer in plaats van slechter.
12. De rechtbank overweegt allereerst dat voor zover eiseres met haar aanvulling op de
zitting heeft willen betogen dat de ex-werknemer geen recht heeft op een WIA-uitkering, dit te laat is aangevoerd. De rechtbank gaat daarom niet inhoudelijk op deze beroepsgrond in.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische
beoordeling. De door eiseres ingebrachte medische informatie maakt niet dat getwijfeld wordt aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank legt dit als volgt uit. De primaire verzekeringsarts concludeert in de rapportage van 3 juli 2020 op grond van de anamnese en de bevindingen bij het telefonisch spreekuurcontact dat de verwachting is dat met adequate behandeltrajecten op termijn nog een aanzienlijke verbetering van de belastbaarheid van de ex-werknemer gerealiseerd kan worden. De ex-werknemer brengt bij de primaire verzekeringsarts naar voren dat hij geen enkele verbetering ervaart ten aanzien van zijn psychische klachten en dat hij eerst zijn behandeling wil afwachten. Bij GGNet is diagnostisch vastgesteld dat sprake is van complexe psychische problematiek. Hij is nog steeds in afwachting van de start van een adequate behandeling, omdat gekeken moet worden op welke manier dit vorm moet worden gegeven. Vervolgens is de behandeling uitgesteld vanwege de coronamaatregelen.
14. Ter aanvulling op de hiervoor genoemde redenen dat de behandeling van de ex-
werknemer nog niet is gestart, stelt de rechtbank vast dat het dossier een brief van GGNet van 1 februari 2018 bevat. Daaruit blijkt dat de ex-werknemer door zijn huisarts daarheen is verwezen en dat uit de bij GGNet doorlopen triage het advies is voortgekomen voor specialistische zorg binnen GGNet ambulant. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij de ex-werknemer sprake is van serieuze psychische klachten die voor behandeling in aanmerking komen. Aangezien sprake is van een wachtlijst wegens een groot aantal aanmeldingen, verwacht GGNet de ex-werknemer pas medio augustus 2018 te informeren over het verdere verloop. Verder blijkt uit het dossier dat de ex-werknemer bij de verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling per einde wachttijd heeft aangegeven dat bij GGNet van alles is misgegaan. Zijn intake is onder andere kwijtgeraakt en een nieuwe intake zal eind mei 2019 plaatsvinden. De rechtbank concludeert hieruit dat de behandeling van de ex-werknemer telkens niet is gestart wegens omstandigheden die buiten de invloedssfeer van de ex-werknemer liggen.
15. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in de rapportage van 28 september 2020
aan dat het evident is dat de gerichte behandeling van de ex-werknemer nog dient te starten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep noemt als mogelijke behandeling voor de vastgestelde diagnose die vooral aan de psychische problematiek onderliggend is het ondergaan van een gerichte protocollaire traumabehandeling, hetgeen in de tweede lijn zal gaan starten. In geval van onvoldoende resultaat kan ook nog een behandeling in de derde lijn worden gestart. Door het volgen van deze behandeling(en) is de verwachting dat de eerste twee vastgestelde diagnoses, die onder psychische klachten vallen, volledig in remissie komen. In aanvulling hierop geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog aan dat aanvullend gerichte behandeling kan plaatsvinden indien de derde vastgestelde diagnose persisteert. Op basis hiervan concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de verwachte prognose is dat de ex-werknemer zijn eigen werk binnen het eerstkomende jaar na aanvang van de behandeling kan hervatten. Deze verwachting bestond al bij aanvang van de huidige arbeidsongeschiktheidsperiode. Tot slot geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 28 september 2020 ten aanzien van de longproblematiek aan dat daarvan op de datum in geding geen sprake van was. Bovendien worden deze klachten van tijdelijke aard geacht en wordt volledig herstel verwacht.
De rechtbank ziet geen aanleiding de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is in het licht van het beoordelingskader voldoende
onderbouwd dat bij de ex-werknemer een meer dan geringe kans bestaat op verbetering van de belastbaarheid binnen het eerstkomende jaar na aanvang van de behandeling. Dat betekent dat de ex-werknemer niet-duurzaam arbeidsongeschikt is.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie

17. Verweerder heeft terecht beslist dat de ex-werknemer van eiseres vanaf
19 april 2020 geen recht heeft op een IVA-uitkering maar op een WGA loonaanvullingsuitkering, omdat hij niet-duurzaam arbeidsongeschikt is.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.