ECLI:NL:CRVB:2024:1408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
22/3640 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald binnen de gestelde termijn. Appellant heeft verzet ingediend en aangevoerd dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen, en dat dit zijn toegang tot de rechter belemmert, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

Tijdens de zitting op 12 april 2024 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, maar de Raad heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die het niet betalen van het griffierecht hem niet of slechts in geringe mate kunnen worden toegerekend. De Raad heeft eerder, in een brief van 3 januari 2023, het verzoek om ontheffing van het griffierecht afgewezen.

De Raad heeft ook de stelling van appellant dat het heffen van griffierecht leidt tot partijdigheid van de rechtbank verworpen. Volgens de vaste jurisprudentie is het heffen van griffierecht niet in strijd met artikel 6 EVRM. De Raad concludeert dat het verzet ongegrond is en ziet geen aanleiding om proceskosten aan appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 mei 2024
22/3640 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 oktober 2022, 20/1572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond (college)

PROCESVERLOOP

In de uitspraak van 24 oktober 2023 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald.
Appellant heeft verzet ingediend.
Het verzet is behandeld op de zitting van 12 april 2024. Appellant is verschenen. Voor het college is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

Appellant heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de Raad van 24 oktober 2023 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de in de brief van 5 februari 2023 gestelde termijn is betaald.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat zijn rechten zijn geschonden. Op de zitting heeft appellant eraan toegevoegd hij het griffierecht niet kan betalen en doet een beroep op betalingsonmacht. Daarnaast stelt hij, onder verwijzing naar artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat hem de vrije toegang tot de rechter wordt belemmerd omdat er griffierecht wordt geheven en dat dit leidt tot partijdigheid van de rechtbank.
De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet betalen van het griffierecht hem niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend.
Appellant heeft naar voren gebracht dat hij niet in staat is om griffierecht te betalen, maar dit is door de Raad in een brief van 3 januari 2023 afgewezen. In wat appellant heeft aangevoerd is geen aanleiding om te oordelen dat dit onjuist zou zijn.
Wat betreft de grond van appellant dat het heffen van griffierecht in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM volgt de Raad de vaste jurisprudentie die hierover bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:732) en concludeert dat dit standpunt onjuist is.
Daarnaast stelt appellant dat het heffen van griffierecht blijk geeft van partijdigheid. In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Zoals blijkt uit voorgaande artikelen gaat de grond van appellant niet op, aangezien het griffierecht wordt geheven van de partij die in hoger beroep gaat, in dit geval appellant.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten aan appellant te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) A.M. Geurtsen