ECLI:NL:CRVB:2024:1404
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De appellant heeft verzet aangetekend en aangevoerd dat zijn rechten zijn geschonden en dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen, waarbij hij een beroep deed op betalingsonmacht. Tijdens de zitting op 12 april 2024 heeft de appellant verder betoogd dat het heffen van griffierecht in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), omdat dit zijn toegang tot de rechter zou belemmeren en zou leiden tot partijdigheid van de rechtbank.
De Raad heeft de argumenten van de appellant zorgvuldig overwogen, maar concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het niet betalen van het griffierecht in dit geval kunnen rechtvaardigen. De Raad heeft eerder in een brief van 3 januari 2023 de betalingsonmacht van de appellant afgewezen. Bovendien volgt de Raad de vaste jurisprudentie die stelt dat het heffen van griffierecht niet in strijd is met artikel 6 EVRM. De Raad heeft ook vastgesteld dat het heffen van griffierecht niet leidt tot partijdigheid, aangezien dit een standaardprocedure is voor partijen die in hoger beroep gaan.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om proceskosten aan de appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.