ECLI:NL:CRVB:2024:1404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
22/2706 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De appellant heeft verzet aangetekend en aangevoerd dat zijn rechten zijn geschonden en dat hij niet in staat is het griffierecht te betalen, waarbij hij een beroep deed op betalingsonmacht. Tijdens de zitting op 12 april 2024 heeft de appellant verder betoogd dat het heffen van griffierecht in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), omdat dit zijn toegang tot de rechter zou belemmeren en zou leiden tot partijdigheid van de rechtbank.

De Raad heeft de argumenten van de appellant zorgvuldig overwogen, maar concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het niet betalen van het griffierecht in dit geval kunnen rechtvaardigen. De Raad heeft eerder in een brief van 3 januari 2023 de betalingsonmacht van de appellant afgewezen. Bovendien volgt de Raad de vaste jurisprudentie die stelt dat het heffen van griffierecht niet in strijd is met artikel 6 EVRM. De Raad heeft ook vastgesteld dat het heffen van griffierecht niet leidt tot partijdigheid, aangezien dit een standaardprocedure is voor partijen die in hoger beroep gaan.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om proceskosten aan de appellant te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 mei 2024
22/2706 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 juli 2022, 20/149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Amstelveen)

PROCESVERLOOP

In de uitspraak van 1 december 2023 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet is betaald.
Appellant heeft verzet ingediend.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 12 april 2024. Appellant is verschenen.

OVERWEGINGEN

Appellant heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de Raad van 1 december 2023 is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de in de brief van 2 januari 2023 gestelde termijn is betaald.
In verzet heeft appellant aangevoerd dat zijn rechten zijn geschonden. Op de zitting heeft appellant eraan toegevoegd hij het griffierecht niet kan betalen en doet een beroep op betalingsonmacht. Daarnaast stelt hij, onder verwijzing naar artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat hem de vrije toegang tot de rechter wordt belemmerd omdat er griffierecht wordt geheven en dat dit leidt tot partijdigheid van de rechtbank.
De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet betalen van het griffierecht hem niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij niet in staat is om griffierecht te betalen, maar dit is door de Raad in een brief van 3 januari 2023 afgewezen. In wat appellant heeft aangevoerd is geen aanleiding om te oordelen dat dit onjuist zou zijn.
Wat betreft de grond van appellant dat het heffen van griffierecht in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM volgt de Raad de vaste jurisprudentie die hierover bestaat (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:732) en concludeert dat dit standpunt onjuist is.
Daarnaast stelt appellant dat het heffen van griffierecht blijk geeft van partijdigheid. In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet van bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Zoals blijkt uit voorgaande artikelen gaat de grond van appellant niet op, aangezien het griffierecht wordt geheven van de partij die in hoger beroep gaat, in dit geval appellant. Daarbij is dus geen sprake van partijdigheid.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten aan appellant te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) A.M. Geurtsen