ECLI:NL:CRVB:2024:1399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/900 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

Op 28 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een geschil over een maatwerkvoorziening die appellant had aangevraagd voor de toegankelijkheid van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Eemsdelta had in een brief van 29 oktober 2021 meegedeeld dat de gewenste grond niet meer beschikbaar was. In een daaropvolgend besluit van 7 april 2022 verklaarde het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, maar zelf het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en stelde hoger beroep in, waarbij hij ook verzocht om schadevergoeding. Het college had voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad beoordeelde of appellant voldoende procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De Raad concludeerde dat appellant geen procesbelang had, omdat de gewenste maatwerkvoorziening niet meer kon worden gerealiseerd en er geen bewijs was van geleden schade. Het hoger beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Appellant kreeg geen proceskosten vergoed en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/900 WMO15, 23/2359 WMO15-PV
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2023, 22/1799 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eemsdelta (college)
Zitting hebben: K.H. Sanders als voorzitter en J.J. Janssen en N.R. Docter als leden
Griffier: M. Dafir
Ter zitting is namens appellant verschenen mr. N. Köse-Albayrak, advocaat, en zijn moeder, [naam moeder] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Nieman, R.J. Kroeze en mr. L.H. Goris.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Appellant woonde met zijn ouders in een woning aan de [adres] te [plaatsnaam] . Bij brief van 29 oktober 2021 heeft het college appellant medegedeeld dat het college de strook grond die appellant had willen krijgen als maatwerkvoorziening met het oog op de toegankelijkheid van de woning niet meer aan appellant kan verstrekken omdat deze niet meer in het bezit van de gemeente is. Bij besluit van 7 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade. Hij vindt dat de rechtbank er geen oog voor heeft gehad dat het college de situatie dat het niet meer eigenaar van de grond is zelf heeft gecreëerd en dat hij door de handelswijze van het college is benadeeld.
3.2.
Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt ambtshalve of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
4.1.
In juni 2023 is appellant verhuisd van [plaatsnaam] (gemeente [gemeente 1] ) naar [woonplaats] (gemeente [gemeente 2] ).
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dat betekent dat er aanleiding is om een (hoger) beroep inhoudelijk te beoordelen indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig zijn in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door appellant gewenste maatwerkvoorziening niet meer kan worden bereikt en voor hem ook geen betekenis meer heeft.
4.4.
Appellant heeft gesteld dat hij immateriële schade heeft geleden als gevolg van de in zijn ogen gedwongen verhuizing van [plaatsnaam] naar [woonplaats] . Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan is in dit geval op geen enkele wijze gebleken.
4.5.
Appellant heeft verder gesteld dat hij materiële schade heeft geleden in de vorm van een hogere hypotheek en verhuiskosten. Ter zitting is erkend dat, voor zover dit schade is, deze is geleden door de ouders van appellant en niet door appellant zelf.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat op voorhand onaannemelijk is dat appellant schade heeft geleden. Dit betekent dat appellant geen procesbelang heeft. Zijn hoger beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Het gevolg daarvan is dat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college komt te vervallen en dus geen bespreking behoeft. Verder zal het verzoek om het college te veroordelen tot vergoeding van schade worden afgewezen.
5.2.
Appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) M. Dafir (getekend) K.H. Sanders
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.