In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk. Appellante, die vanwege verschillende aandoeningen beperkt is in haar mobiliteit, had een aanvraag ingediend voor een elektrische fiets op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had deze aanvraag afgewezen, stellende dat een elektrische fiets een algemeen gebruikelijke voorziening is. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag door het college niet terecht was. De Raad oordeelde dat een elektrische fiets, naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen, nog niet als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden beschouwd. Dit betekent dat de aanvraag van appellante voor een maatwerkvoorziening voor een elektrische fiets niet op de juiste gronden was afgewezen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de Raad.
Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 3.500,-. De Raad heeft ook bepaald dat het college het griffierecht van appellante moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor maatwerkvoorzieningen onder de Wmo 2015, vooral in het licht van de specifieke behoeften van cliënten met beperkingen.