In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1353, werd de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 43,62% met ingang van 18 februari 2019. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn bezwaar tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellant aangevoerde argumenten geen concrete aanknopingspunten boden voor het oordeel dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige te benoemen, aangezien de geduide functies medisch geschikt waren voor appellant.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure met circa een jaar en drie maanden was overschreden. De Raad oordeelde dat de overschrijding geheel aan de bestuursrechter was toe te schrijven en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe, waarbij de proceskosten van appellant in hoger beroep ook werden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak om de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures in acht te nemen.