ECLI:NL:CRVB:2024:1351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herleving van een Wajong-uitkering op grond van de Wajong 1998
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in het verleden een Wajong-uitkering ontving, verzocht om herleving van deze uitkering. Het Uwv had eerder, op 20 oktober 2021, geweigerd om terug te komen op eerdere besluiten van afwijzing van zijn verzoeken om herleving van de Wajong-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant niet accepteerde en daarom hoger beroep instelde. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waar de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B.C.F. Kramer, en het Uwv door mr. M. Sluijs.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden rechtvaardigen dat het Uwv zijn eerdere besluiten zou herzien. De rechtbank had eerder overwogen dat de appellant niet had aangetoond dat hij per 6 januari 2010 weer als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het Uwv terecht heeft besloten om de aanvraag van de appellant niet voor te leggen aan een verzekeringsarts, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om de medische situatie van de appellant te vergelijken met die van de periode van intrekking van de Wajong-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, evenals de vergoeding van proceskosten en het griffierecht.