ECLI:NL:CRVB:2024:1351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
23/685 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herleving van een Wajong-uitkering op grond van de Wajong 1998

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in het verleden een Wajong-uitkering ontving, verzocht om herleving van deze uitkering. Het Uwv had eerder, op 20 oktober 2021, geweigerd om terug te komen op eerdere besluiten van afwijzing van zijn verzoeken om herleving van de Wajong-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant niet accepteerde en daarom hoger beroep instelde. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waar de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B.C.F. Kramer, en het Uwv door mr. M. Sluijs.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden rechtvaardigen dat het Uwv zijn eerdere besluiten zou herzien. De rechtbank had eerder overwogen dat de appellant niet had aangetoond dat hij per 6 januari 2010 weer als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het Uwv terecht heeft besloten om de aanvraag van de appellant niet voor te leggen aan een verzekeringsarts, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om de medische situatie van de appellant te vergelijken met die van de periode van intrekking van de Wajong-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, evenals de vergoeding van proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

23/685 WAJONG
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2023, 22/3059 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist om niet terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 20 oktober 2021 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van de besluiten van 12 februari 2010 en 15 november 2012. Die besluiten betroffen de afwijzing van een verzoek om herleving van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998).
Appellant heeft tegen het besluit van 20 oktober 2021 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 10 mei 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van wettelijke rente. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 april 2024. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1981, heeft tot 22 mei 2005 een Wajong-uitkering ontvangen. Per die datum heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant ingetrokken.
1.2.
Bij besluit van 12 november 2008 heeft het Uwv aan appellant per 3 november 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 18 december 2008 heeft appellant zich vanuit de WW ziekgemeld. Bij besluit van 20 maart 2009 heeft het Uwv aan appellant per 3 februari 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend, welke uitkering per 3 juni 2010 is beëindigd. Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft het Uwv het door appellant tegen dit beëindigingsbesluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Op 20 november 2009 heeft appellant het Uwv verzocht om herleving van zijn Wajonguitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid per 18 december 2008. Bij besluit van 12 februari 2010 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat de arbeidsongeschiktheid niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waarvoor appellant vroeger een uitkering heeft ontvangen.
1.4.
Op 18 oktober 2012 heeft appellant opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 12 februari 2010. Bij besluit van 15 november 2012 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven terug te komen van het besluit van 12 februari 2010.
1.5.
Het Uwv heeft het dossier van appellant over de periode tot 2013 vernietigd, gelet op de bewaartermijn van tien jaar.
1.6.
Met een door het Uwv op 15 september 2021 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 12 februari 2010 en 15 november 2012. Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven terug te komen van genoemde besluiten. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover relevant – overwogen dat appellant, op wie als aanvrager de bewijslast rust, op geen enkele wijze heeft toegelicht dat en waarom hij meent dat hij per 6 januari 2010 door toegenomen arbeidsongeschiktheid wegens dezelfde oorzaak weer als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Appellant heeft enkel verwezen naar het huisartsdossier, zonder nadere concretisering van zijn beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid en de mate waarin die al dan niet waren toegenomen op de beoordelingsdatum. Het Uwv heeft de stukken met betrekking tot de eerdere toekenning en intrekking van de Wajong-uitkering vernietigd, omdat het een bewaartermijn van tien jaar hanteert. Dat geldt ook voor de stukken die ten grondslag liggen aan de besluiten van 12 februari 2010 en 15 november 2012. Het is vaste rechtspraak dat de gevolgen van het feit dat appellant heeft berust in de eerdere intrekking van de Wajong-uitkering en pas veel later heeft verzocht om herziening, voor zijn rekening en risico komen. [1] Nu appellant ook geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die aanleiding zouden kunnen geven tot een voor hem gunstiger besluit, kan niet worden gezegd dat het op de weg van het Uwv lag om nadere informatie in te winnen. Onder deze omstandigheden heeft het Uwv het verzoek om herziening terecht afgewezen. De stelling van appellant dat hij voorafgaand aan zijn aanvraag geen dienstverband had, maar deelnam aan een re-integratietraject kan – wat daar ook van zij – niet tot een andere conclusie leiden.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen aangevoerd dat het Uwv de aanvraag ten onrechte niet aan een verzekeringsarts heeft voorgelegd. Op grond van de medische stukken is evident dat er bij hem binnen vijf jaar na intrekking van de Wajong-uitkering sprake is van een verslechtering van de medische situatie vanuit dezelfde ziekteoorzaak. Dat voorafgaand aan de aanvraag om een Wajong-uitkering per 18 december 2008 sprake is geweest van een dienstverband is niet juist. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant de grond, dat de zitting bij de rechtbank ten onrechte niet is verzet, ingetrokken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de weigering tot herleving van zijn Wajong-uitkering mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij appellant geen sprake is van toegenomen beperkingen in de periode van 22 mei 2005 tot 22 mei 2010.
4.3.1.
Appellant heeft in hoger beroep grotendeels dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellant uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.2.
Het betoog dat het medisch onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat er geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, slaagt niet. Het Uwv heeft de stukken met betrekking tot de eerdere toekenning, intrekking en afwijzing van de verzoeken om daarvan terug te komen na de wettelijke bewaartermijn van tien jaar vernietigd. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na het beëindigen van de Wajong-uitkering, is het noodzakelijk te beschikken over voldoende informatie voor de vergelijking tussen de medische toestand ten tijde van de intrekking van de Wajong-uitkering in 2005 en daarna. Bij gebrek aan deze informatie was het Uwv niet gehouden de aanvraag voor te leggen aan een verzekeringsarts.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. In het voorgaande ligt besloten, dat het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6544.