ECLI:NL:CRVB:2024:1344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
23/1736 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van besluiten inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, geboren in 1979, heeft meerdere keren een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvragen zijn steeds afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad heeft de weigering van het Uwv om terug te komen van eerdere besluiten van 28 september 2010, 17 juni 2015 en 7 januari 2021 beoordeeld. Appellant stelde dat het Uwv niet alle relevante omstandigheden had meegewogen en dat hij recht had op een Wajong-uitkering. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op goede gronden had gehandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op de eerdere besluiten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere besluiten in stand blijven. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1736 WAJONG
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 mei 2023, 21/4648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van de besluiten van 28 september 2010, 17 juni 2015 en 7 januari 2021 waarbij is geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant heeft het Uwv niet met alle relevante omstandigheden rekening gehouden en dient hij in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv op goede gronden bij de weigering om een Wajong-uitkering toe te kennen is gebleven.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.L. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een nader stuk ingediend, waarop een reactie is gekomen van het Uwv.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Namens appellant is
mr. Ross verschenen. Het Uwv heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1979, heeft in juni 2010 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Daarbij heeft hij vermeld dat hij schizofrenie heeft. Er heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 28 september 2010 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingediend.
1.2.
Appellant heeft in mei 2015 opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Als reden voor de aanvraag heeft appellant de in 2009 gediagnosticeerde psychotische stoornis en schizoïde persoonlijkheidsstoornis genoemd. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 mei 2016, geweigerd om terug te komen van het besluit van 28 september 2010. Het Uwv heeft appellant daarbij meegedeeld dat hij geen nieuwe of andere informatie heeft vermeld in zijn aanvraag.
1.3.
Appellant heeft in november 2020 andermaal een Wajong-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft er weer verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 7 januari 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 mei 2021, appellant meegedeeld dat hij geen nieuwe medische informatie in zijn aanvraag heeft vermeld.
1.4.
Appellant heeft met een door het Uwv op 24 juni 2021 ontvangen formulier Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van
28 september 2010, 17 juni 2015 en 7 januari 2021. Bij besluit van 26 juli 2021 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat appellant geen nieuwe
informatie heeft overgelegd. Het door appellant tegen het besluit van 26 juli 2021 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, onder toekenning van een proceskostenvergoeding en griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.1.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de aanspraken van appellant moet plaatsvinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtbank heeft, gelet hierop en de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, geoordeeld dat het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Het beroep is daarom gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.
2.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een herhaalde aanvraag waarop het
Uwv heeft beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk hebben toegelicht dat van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is. Met betrekking tot het in beroep overgelegde rapport diagnostisch onderzoek van GZ-psychologen
T. van der Donck en H. Loth uit 2020, heeft de rechtbank overwogen dat dit rapport geen
informatie geeft over de klachten of beperkingen van appellant op zeventien/achttienjarige leeftijd. Datzelfde geldt voor de brief van GZ-psycholoog Loth van 26 oktober 2022. De brief van de broer van appellant van 9 juni 2022 en een ongedateerde brief van zijn ouders betreffen geen medische informatie die ziet op de hier van belang zijnde periode. Het Uwv heeft de herhaalde aanvraag van appellant dan ook met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen. In wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de omstandigheid dat getoetst moet worden aan de AAW op zichzelf al een nieuw feit is. Dat maakt immers dat de eerdere besluiten die het Uwv heeft genomen nooit juist zijn geweest, aangezien destijds telkens aan de Wajong is getoetst. Volgens appellant is subsidiair sprake van een evident onredelijk besluit en dient een inhoudelijke toets plaats te vinden. Appellant is van mening dat de reeds in beroep overgelegde informatie nieuwe feiten en omstandigheden bevat. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant tevens informatie van GZ-psycholoog Loth van 27 oktober 2023 overgelegd. Volgens appellant blijkt uit deze informatie dat er een knik waarneembaar is in de belastbaarheid en het klachtenpatroon van appellant op zijn 14e levensjaar.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 februari 2024, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit over het niet terugkomen van de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beoordeling van de aanspraken van appellant dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.1.1.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.1.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2.
De grond van appellant dat het toetsingskader van de AAW maakt, dat de eerdere besluiten die het Uwv heeft genomen nooit juist zijn geweest, aangezien destijds telkens aan de Wajong is getoetst, slaagt niet. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 september 2010, opgesteld naar aanleiding van de eerste aanvraag van appellant, is de vraag geformuleerd of bij appellant op zijn zeventiende levensjaar sprake was van een vermindering van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek. De conclusie van de verzekeringsarts luidt vervolgens als volgt: “De eerste arbeidsongeschiktheidsdag
ligt ergens in 2001. In elk geval ligt deze ver na het 17e levensjaar. Op grond hiervan bestaan er geen Wajong-rechten. Er bestonden op het 17e levensjaar geen structurele beperkingen.”
Het Uwv kan in haar standpunt gevolgd worden dat deze beoordeling in overeenstemming is met de bepalingen in de AAW.
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van de besluiten van
28 september 2020, 17 juni 2015 en 7 januari 2021 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit, evident onredelijk is.
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
De gronden van appellant in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd. Met het rapport van 9 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts afdoende toegelicht waarom ook de informatie van GZ-psycholoog Loth van 27 oktober 2023 geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat, die aanleiding geven tot een andersluidend medisch oordeel.
4.6.
De Raad sluit zich ook aan bij het oordeel van de rechtbank dat in wat appellant heeft aangevoerd geen grond is gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat het niet terugkomen van de weigering van de Wajonguitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) I. Gök