ECLI:NL:CRVB:2024:1343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
23/1700 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoering van executoriaal derdenbeslag op Wajong-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 16 maart 2022 aan appellant meegedeeld dat het een deel van zijn Wajong-uitkering boven de beslagvrije voet zou afdragen aan de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG) vanwege een executoriaal derdenbeslag. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld en dat de bestuursrechter niet de geldigheid van het beslag kon beoordelen. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en voerde aan dat de beslagvrije voet niet correct was vastgesteld en dat het Uwv zich niet aan de wettelijke termijnen had gehouden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 23 mei 2024, waarbij appellant aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door P.J. Langius. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv binnen het kader van het beslag had gehandeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitvoering van het derdenbeslag blijft in stand en appellant krijgt het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

23/1700 WAJONG
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2023, 22/3397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht en op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan een op de Wajong-uitkering van appellant gelegd executoriaal derdenbeslag.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 14 februari 2022 heeft de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG) namens de Dienst Uitvoering Onderwijs in totaal voor een bedrag van € 2.296,46 executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uwv. Daarbij is de beslagvrije voet vastgesteld op € 907,- per maand.
1.2.
Bij besluit van 16 maart 2022 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat het Uwv vanaf 16 maart 2022 het deel van de Wajong-uitkering van appellant boven de beslagvrije voet zal afdragen aan LAVG. Het Uwv zal op de uitkering van appellant (in opdracht van het CAK) een bedrag van € 152,20 aan zorgpremie per maand inhouden, welk bedrag van de beslagvrije voet wordt afgetrokken, zodat appellant een lagere uitkering ontvangt.
1.3.
Bij besluit van 30 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 16 maart 2022 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij – voor zover hier relevant – het volgende overwogen.
2.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat bezwaren betreffende een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derde beslagene ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. [1] Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.
2.2.
De netto-uitkering van appellant bedroeg in maart 2022 € 1.119,86. Hierop heeft het Uwv een bedrag van € 212,86 ingehouden. De netto-uitkering minus het ingehouden bedrag bedraagt € 907,-. De rechtbank stelt dan ook vast dat het Uwv bij het nemen van de betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Zij kan dan ook niet oordelen over het standpunt van appellant dat er geen beslag had mogen worden gelegd vanwege een schuld van zijn ex-partner. Of de beslagvrije voet terecht is vastgesteld op € 907,- kan in deze zaak ook niet ter discussie worden gesteld.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft hiertegen aangevoerd dat de rechter zich niet heeft gehouden aan de beslagvrije voet. Verder heeft het incassobureau zich niet aan de wettelijke termijn gehouden om schuld te innen en heeft het ten onrechte het volledige bedrag van de schuld op appellant verhaald. Volgens appellant is de rechter partijdig geweest door het Uwv te volgen en heeft het Uwv zijn bezwaar ook zeer snel afgewezen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht en op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het executoriaal derdenbeslag. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Wat appellant heeft aangevoerd volgt de Raad niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omvang van het geding zich – naar vaste rechtspraak van de Raad [2] – beperkt tot de vraag of de derdebeslagene, in dit geval het Uwv, bij het nemen van het bestreden besluit is gebleven binnen het kader van het beslag. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het ligt niet op de weg van het Uwv, en niet op de weg van de bestuursrechter om de geldigheid en omvang van het beslag te beoordelen. Het Uwv was gehouden om medewerking te verlenen aan de uitvoering van het beslag en heeft dit gedaan binnen het kader van het beslag. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank, die geheel worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de uitvoering per 16 maart 2022 van het onder het Uwv gelegde derdenbeslag in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) I. Gök

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van 21 december 2010, ECLI:CRVB:2010:BO9009, 17 januari 2012, ECLI:CRVB:2012:BV1235 en 30 augustus 2018, ECLI:CRVB:2018:2687.
2.Zie onder meer de uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2511.