ECLI:NL:CRVB:2024:1340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
23/1822 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens niet duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van het Uwv van 8 mei 2023. De Raad heeft eerder, op 31 augustus 2022, geoordeeld dat appellant op zijn 18e verjaardag geen arbeidsvermogen had, omdat hij niet beschikte over basale werknemersvaardigheden en werkgeversgezag niet kon accepteren. Het Uwv heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam is, ondanks de eerdere oordelen. Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was en dat zijn situatie duurzaam is, onderbouwd door een e-mail van zijn moeder. De Raad heeft het standpunt van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in het verleden behandelingen heeft vermeden en dat er mogelijkheden zijn voor verbetering van zijn situatie. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen medische stukken zijn overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23/1822 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 8 mei 2023.
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 juli 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1921, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2020 (19/3872) en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 8 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder een gewijzigde motivering, weer ongegrond verklaard. Het Uwv heeft andermaal besloten dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Namens appellant heeft mr. J.A. van Gemeren, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. Appellant heeft door middel van een telefoonverbinding aan de zitting deelgenomen. Mr. Van Gemeren is ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de uitspraak van 31 augustus 2022. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
In de uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv het standpunt dat appellant in staat is werkgeversgezag te accepteren onvoldoende heeft kunnen onderbouwen. Gelet op de gedragsbeperkingen die voor appellant zijn aangenomen en in aanmerking genomen wat verder over het gedrag van appellant is gerapporteerd, is het daarom aannemelijk dat appellant op 10 oktober 2018 niet beschikte over basale werknemersvaardigheden, omdat hij niet in staat is werkgeversgezag te accepteren. Het betoog van appellant dat hij op dat moment geen arbeidsvermogen had treft doel.
1.3.
De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep slaagt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 15 juli 2019 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het Uwv is opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van de uitspraak. Het Uwv dient er daarbij van uit te gaan dat bij appellant geen sprake is van arbeidsvermogen, zodat enkel de vraag resteert of deze situatie duurzaam is.
2. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv het bestreden besluit genomen. In het bestreden besluit heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van hoofdstuk IA van de Wajong 2015, omdat de situatie dat appellant geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, niet duurzaam is.
Het beroep van appellant
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig en onvolledig is geweest getuige het bij het beroepschrift gevoegde e-mailbericht van 7 februari 2023 van zijn moeder. Volgens appellant is het ontbreken van arbeidsvermogen helaas duurzaam, getuige het feit dat een zorgmachtiging om de hoek komt kijken. Ook gaat het Uwv uit van theoretische mogelijkheden. Het is volstrekt niet reëel om ervan uit te gaan dat appellant basale werknemersvaardigheden zou kunnen aanleren indien al niet is voldaan aan de voorwaarde dat hij een taak in een organisatie zou kunnen vervullen. Zijn gedragsproblematiek lijkt zeker niet verminderd, integendeel.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2023 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
17 april 2023, bepleit tot ongegrondverklaring van het beroep.

Het oordeel van de Raad

4. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv de in 3.2 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ten grondslag gelegd.
4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat, gelet op de uitspraak van de Raad van 31 augustus 2022, het uitgangspunt is dat bij appellant op zijn 18e verjaardag geen sprake was van arbeidsvermogen, omdat appellant niet beschikte over basale werknemersvaardigheden, waardoor hij werkgeversgezag niet zou accepteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de vraag beantwoord of het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant duurzaam is.
4.1.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 24 januari 2023 dossierstudie verricht en informatie opgevraagd bij de huidige behandelaar van appellant, GGZ-agoog [X]. Uit de medische stukken in het dossier is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebleken dat in het geval van appellant behandelingen nooit goed van de grond zijn gekomen. Hij is volgens bericht van de gemachtigde van appellant van 28 juni 2022 vrijwillig opgenomen bij Antes. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat, omdat appellant in het verleden behandelingen heeft vermeden dan wel (gestarte) behandelingen niet heeft afgerond, het niet uitgesloten is dat hij na voltooiing van de (geadviseerde) behandelingen alsnog (basale) werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en daarmee tot arbeidsvermogen kan komen. Uit het dossier is voorts gebleken dat de agressieproblematiek veel minder een rol speelt als appellant zijn medicatie trouw inneemt. Zo is appellant op het moment van beoordeling in het geheel niet buitengekomen, behoudens voor het spreekuur van de (verzekerings-)arts. Tijdens de zitting bij de Raad op 20 juli 2022 heeft appellant te kennen gegeven dat hij nu wel naar buiten komt en dat hij zich beter voelt met de medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin aanwijzingen gevonden dat er sprake is van enige verbeteringen in de toestand van appellant in de periode die is gelegen tussen het spreekuur van de (verzekerings-)arts in 2018 en de datum van de zitting, 20 juli 2022.
4.1.2.
In de verklaring van de GGZ-agoog van 13 december 2022 wordt vermeld dat appellant vanaf juni 2022 in behandeling is bij GGZ-team [team]. Er is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Er is gestart met medicamenteuze behandeling, het aanbieden van ventilerende contacten en het inventariseren van gepaste zorg bij andere instanties. De GGZ-agoog verklaart dat er geen tijdpad is, dat het effect van de behandeling moeilijk is in te schatten en dat het effect van behandeling en de termijn hiervan voor iedere persoon anders is. Naar verwachting zal er nog enige tijd sprake zijn van behandeling binnen de specialistische GGZ en zullen de klachten niet op korte termijn verdwijnen. Het beleid/doel van de behandeling is gericht op het in remissie brengen/voorkomen van recidief van eerdergenoemde stoornis. Tevens is het beleid gericht op verbeteren van de maatschappelijke situatie.
4.1.3.
Over de informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat hij het opvallend vindt dat de GGZ-agoog uitgaat van een ongespecificeerde schizofreenspectrum - of andere psychotische stoornis en niet van de eerder in het dossier vermelde ADHD en oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Dit biedt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep hoogstwaarschijnlijk ook betere uitgangspunten voor het toepassen van een specifieke behandeling. Resumerend wordt er duidelijk ingezet op verbetering van de medische situatie van appellant en, zoals de behandelaar ook zegt, verbetering van de maatschappelijke situatie. Het is dan ook zeer aannemelijk dat er een mogelijkheid is dat met name ook de gedragsproblemen, c.q. agressieproblemen van appellant kunnen verminderen waardoor hij basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 17 april 2023 overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de ontwikkelingsmogelijkheden van appellant. Beiden hebben geconcludeerd dat het arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam ontbreekt.
4.2.1.
In het rapport van 17 april 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het knelpunt van appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevormd door het niet accepteren van werkgeversgezag. De behandeling van Antes zal mogelijk als gevolg hebben dat de gedragsproblemen en agressieproblemen zullen verminderen. Het zal gaan om een kwestie van de lange adem, waarbij ook therapietrouw een belangrijke rol gaat spelen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zullen de activiteiten 'Kunnen terugvallen op iemand bij problemen’ en ‘Werken in groepsverband of in drukke ruimten’ verbeteren. Ook voor wat betreft ‘Het uiten van eigen gevoelens’, ‘Omgaan met emoties van anderen’, ‘Hanteren van conflicten en hanteren van kritiek, ‘Tonen van respect, betrokkenheid en sympathie’, ‘Zich sociaal passend gedragen’ en ‘Omgaan met meerderen’ zal verbetering optreden.
4.2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vooropgesteld dat sprake is van basale werknemersvaardigheden als appellant in staat is instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken met een werkgever na te komen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat, aangezien verbetering kan worden verwacht op deze laatstgenoemde aspecten, de blokkerende werking op werkgeversgezag niet meer aan de orde zal hoeven te zijn.
4.2.3.
Daarnaast heeft hij toegelicht dat al in zijn rapport van 17 juni 2019 is vastgesteld dat appellant geen beperkingen heeft in het ontwikkelen van vaardigheden en herinneren. Er zijn wel beperkingen voor het richten en behouden van de aandacht, maar dit is geen blokkerende beperking voor het begrijpen, onthouden en uitvoeren van instructies. Dit blijft volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onverminderd van kracht. Ook is appellant niet beperkt op het zelfstandig ondernemen van een enkele of meervoudige taak en in staat tot het uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen. Appellant beschikt verder over voldoende taalvaardigheid. Op basis van de huidige feiten en omstandigheden kan worden gesteld dat het niet is uitgesloten dat appellant na behandeling in staat kan worden geacht instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken met een werkgever na te komen. Dit vastgesteld hebbende, kan ook niet worden uitgesloten dat appellant dan een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.3.
De Raad volgt het standpunt van het Uwv dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals verwoord in 4.1 en 4.2. Afdoende is toegelicht dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De grond van appellant dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen op grond van het feit dat (mogelijk) op 7 februari 2023 een zorgmachtiging zal worden afgegeven en dat het Uwv in zijn geval uitgaat van theoretische mogelijkheden, slaagt niet.
Uit het rapport van 24 januari 2023 is gebleken dat appellant in het verleden behandelingen heeft vermeden dan wel (gestarte) behandelingen niet afgerond, reden waarom het niet is uitgesloten dat hij na voltooiing van geadviseerde behandelingen alsnog werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en daarmee tot arbeidsvermogen kan komen. Voor zover namens appellant wordt aangevoerd dat inmiddels is gebleken dat de gevolgde behandelingen zonder resultaat zijn gebleven heeft het Uwv terecht opgemerkt dat bij een aanvraag als de onderhavige beoordeeld dient te worden of men in een situatie verkeert waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Het betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op dat moment, waarbij de omstandigheid dat – achteraf bezien – die verbetering niet heeft plaatsgevonden geen rol kan spelen. Dat appellant nadien (vooralsnog) zonder succes de behandelingen heeft doorlopen, betekent dus niet dat de prognose met betrekking tot de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen onjuist was.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het besluit van 8 mei 2023 zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het besluit van 8 mei 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) I. Gök