Uitspraak
20 4224 WAJONG
16 november 2020, 19/3872 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
17 juni 2019, wordt namelijk onvoldoende gesteund door (medische) informatie uit het dossier en is daarmee onvoldoende draagkrachtig. Voor zover de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verwijst naar pagina drie van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 mei 2019 ter onderbouwing van zijn standpunt dat appellant gezag kan aanvaarden, is dat onvoldoende overtuigend. Op deze pagina wordt alleen opgemerkt dat appellant het gezag van zijn moeder
lijktte accepteren en appellant is verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts. Dat appellant in een incidenteel geval op aanwijzing van zijn moeder verschijnt bij een verzekeringsarts, is niet voldoende om aan te nemen dat appellant ook in staat is afspraken met een werkgever na te komen. Daar komt bij dat het woord ‘lijkt’ een zekere mate van twijfel behelst die ook terug te vinden is op de pagina’s
12 tot en met 15 van het rapport van de Jeugdbescherming waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op baseert. Dit rapport is opgemaakt in het kader van de verlenging van de ondertoezichtstelling tot het bereiken van de 18-jarige leeftijd. Vermeld wordt dat appellant het gezag van zijn moeder lijkt te accepteren. Maar ook dat het doel dat appellant gezag accepteert en de interactie tussen de gezinsleden is verbeterd, niet is behaald. Twijfel over de acceptatie door appellant van het gezag van zijn moeder wordt versterkt door het rapport van Veilig Thuis van 17 oktober 2019 waaruit kan worden opgemaakt dat de relatie tussen appellant en zijn moeder (behoorlijk) conflictueus kan zijn waarbij soms ook de politie is betrokken. De enkele constatering dat appellant het gezag van zijn moeder lijkt te accepteren is daarom een te magere basis voor de conclusie dat appellant ook in staat is te functioneren in een omgeving met werkgeversgezag. Voor het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat daarbij een voldoende voorwaarde is dat appellant kan terugvallen op een begripvolle leidinggevende die appellant kan begeleiden en ondersteunen, bestaat eveneens onvoldoende feitelijke grondslag. De hulpverleningsgeschiedenis van appellant bevat onvoldoende aanknopingspunten dat met een dergelijke leidinggevende en begeleiding in voldoende mate tegemoet kan worden gekomen aan de (forse) gedragsproblematiek van appellant.
BESLISSING
G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 augustus 2022.