ECLI:NL:CRVB:2024:134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
23/440 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld dat appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 26 januari 2022. Appellante, die als haarstyliste werkte, stelde dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om haar eigen werk te verrichten en daarom recht had op voortzetting van het ziekengeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per genoemde datum geschikt was voor haar werk. De Raad volgt de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen onvolledig beeld was van de medische situatie van appellante. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De Raad concludeert dat het Uwv de beëindiging van het ziekengeld terecht heeft doorgevoerd, omdat appellante op de relevante datum geen belemmeringen meer had om haar werk als haarstyliste te hervatten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskostenvergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/440 ZW
Datum uitspraak: 24 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2022, 22/2456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het ziekengeld dat appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 26 januari 2022 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om haar eigen werk te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op ziekengeld. De Raad volgt dit standpunt niet en oordeelt dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.Y. van Oel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft gewerkt als haarstyliste voor 26 uur per week. Haar dienstverband is op 1 januari 2021 geëindigd, waarna appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen. Per 1 mei 2021 is appellante weer gedeeltelijk gaan werken als haarstyliste bij haar laatste werkgever. Haar inkomsten zijn in mindering gebracht op de WW-uitkering. Op 3 september 2021 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante ziekengeld op grond van de ZW toegekend.
1.2.
Op 19 januari 2022 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 26 januari 2022 geschikt geacht voor haar laatste werk. Met een besluit van 21 januari 2022 heeft het Uwv het ziekengeld per 26 januari 2022 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 12 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld had van de medische situatie van appellante. De rechtbank heeft appellante niet in haar standpunt gevolgd dat het onderzoek is uitgevoerd in strijd met artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Uit artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit volgt dat dit besluit niet van toepassing is, omdat het bij een hersteldverklaring niet gaat om de beoordeling van een percentage van het maatmaninkomen. Verder was appellante op of rond 26 januari 2022 niet onder psychologische behandeling, zodat onduidelijk is welke informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten opvragen en bij welke behandelaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat appellante geschikt is voor haar arbeid. De beroepsgrond dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onzorgvuldig is, omdat het is gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, faalt. In deze zaak is er geen onderzoek door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft zich onder verwijzing naar artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, de artikelen 4 tot en met 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), rechtspraak van de Raad [1] en artikel 4 van het Schattingsbesluit op het standpunt gesteld dat het onderzoek door de (verzekerings)artsen onzorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat er geen informatie is opgevraagd bij de behandelende sector. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was appellante in staat om de ontwikkelingen vanaf de datum van haar uitval te vertellen en bestond daarom geen reden om nadere informatie op te vragen. Dit is onbegrijpelijk omdat appellante had gemeld dat zij psychische klachten heeft. Appellante is in de kapsalon waar zij werkte ernstig mishandeld door haar werkgever. Dit was bij de (verzekerings)artsen bekend. Het verzekeringsgeneeskundig rapport geeft geen blijk van een adequaat onderzoek naar de geestelijke gesteldheid van appellante, zodat de conclusie dat appellante geschikt was voor het werk als haarstyliste ongefundeerd is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van het ziekengeld per 26 januari 2022 in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In dit geval is “haar arbeid” de functie van haarstyliste bij een soortgelijke werkgever.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en die door de rechtbank zijn besproken. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie genoemd en ook geen nieuwe medische gegevens overgelegd.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft gesteld dat appellante per 26 januari 2022 haar arbeid kon verrichten en daarom per die datum geen recht meer had op ziekengeld. De Raad onderschrijft ook de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen. Ook in hoger beroep heeft appellante haar standpunt, dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, niet met medische gegevens onderbouwd. Voor het standpunt dat de (verzekerings)artsen de psychische klachten van appellante onvoldoende hebben onderzocht, bestaan ook in hoger beroep geen aanknopingspunten.
4.4.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is artikel 4 van het Schattingsbesluit niet van toepassing bij de beoordeling van appellantes geschiktheid voor haar werk per 26 januari 2022. Ook artikel 19aa, eerste lid, van de ZW en de artikelen 4 tot en met 6 van de Wet WIA zijn niet van toepassing bij een beoordeling op grond van artikel 19 van de ZW. De verwijzing van appellante naar rechtspraak van de Raad over de CBBS-systematiek als hulpmiddel bij arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen en de beoordeling van het duurzaamheidscriterium in het kader van artikel 4 van de Wet WIA kan de Raad niet volgen omdat deze rechtspraak niet ziet op artikel 19 van de ZW.
4.5.
Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen (bezwaar en beroep) komt naar voren dat zij bekend waren met de toedracht van appellantes klachten. Die bestonden rond 26 januari 2022, nog voornamelijk uit spanningsklachten waarvoor appellante niet werd behandeld. Uit de onderzoeken blijkt dat appellante geen belemmeringen meer had om haar werk als haarstyliste weer te gaan doen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van het ziekengeld in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) S. Pouw

Voetnoten

1.CRvB 9 november 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AR4719), CRvB 12 oktober 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY9971), CRvB 29 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:229), CRvB 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) en CRvB 12 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA2993).