ECLI:NL:CRVB:2024:1332
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op ongehuwdenpensioen op grond van de AOW en duurzaam gescheiden leven
Deze zaak betreft de vraag of appellant recht heeft op een ongehuwdenpensioen op grond van de AOW voor de periode van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De Raad oordeelt dat er gedurende de periode in geding geen sprake was van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn ex-echtgenote. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die niet zijn gewijzigd sinds de eerdere uitspraak van de Raad over duurzaam gescheiden leven. Appellant ontving vanaf 19 februari 2013 een AOW-pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde, maar na het vertrek van zijn echtgenote in 2016 heeft hij de Sociale verzekeringsbank (Svb) verzocht om omvorming naar een ongehuwdenpensioen. De Svb weigerde dit, omdat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn ex-echtgenote. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, wat door de Raad is bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en zijn ex-echtgenote in de periode van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020 niet aan de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven voldeden, ondanks dat appellant zich als alleenstaande beschouwde. De Raad heeft geconcludeerd dat de Svb de wettelijke bepalingen correct heeft toegepast en dat appellant geen recht heeft op een ongehuwdenpensioen voor de genoemde periode. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.