ECLI:NL:CRVB:2024:1332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/2072 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op ongehuwdenpensioen op grond van de AOW en duurzaam gescheiden leven

Deze zaak betreft de vraag of appellant recht heeft op een ongehuwdenpensioen op grond van de AOW voor de periode van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020. De Centrale Raad van Beroep heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De Raad oordeelt dat er gedurende de periode in geding geen sprake was van duurzaam gescheiden leven tussen appellant en zijn ex-echtgenote. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die niet zijn gewijzigd sinds de eerdere uitspraak van de Raad over duurzaam gescheiden leven. Appellant ontving vanaf 19 februari 2013 een AOW-pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde, maar na het vertrek van zijn echtgenote in 2016 heeft hij de Sociale verzekeringsbank (Svb) verzocht om omvorming naar een ongehuwdenpensioen. De Svb weigerde dit, omdat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn ex-echtgenote. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, wat door de Raad is bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant en zijn ex-echtgenote in de periode van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020 niet aan de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven voldeden, ondanks dat appellant zich als alleenstaande beschouwde. De Raad heeft geconcludeerd dat de Svb de wettelijke bepalingen correct heeft toegepast en dat appellant geen recht heeft op een ongehuwdenpensioen voor de genoemde periode. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2072 AOW
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2023, 22/2167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of appellant over de periode van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020 recht heeft op een ongehuwdenpensioen op grond van de AOW. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend, omdat over de periode in geding tussen appellant en zijn ex-echtgenote geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden over de periode in geding sinds de eerdere uitspraak van de Raad over duurzaam gescheiden leven, zijn gewijzigd.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 april 2024. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Schuurman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving vanaf 19 februari 2013 een AOW [1] -pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Naar aanleiding van het vertrek van zijn echtgenote uit de echtelijke woning in 2016 heeft appellant de Svb in juli 2018 gevraagd hem in aanmerking te brengen voor een ongehuwdenpensioen. Met een besluit van 10 oktober 2018 heeft de Svb geweigerd het gehuwdenpensioen om te zetten naar een ongehuwdenpensioen, omdat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Deze weigering is in stand gebleven met een uitspraak van de Raad van 23 september 2021. [2]
1.2.
Op 10 januari 2020 heeft appellant een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. Bij vonnis van [datum 2] 2021 is de echtscheiding uitgesproken. Het echtscheidingsvonnis is op [datum 1] 2022 ingeschreven in de Brp. [3]
1.3.
Met een besluit van 27 juni 2022 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van maart 2022 herzien naar een ongehuwdenpensioen, omdat appellant vanaf [datum 1] 2022 niet langer gehuwd is. Bij beslissing op bezwaar van 18 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb, voor zover hier nog van belang, het AOW-pensioen van appellant vanaf januari 2020 (de maand waarin het verzoek om echtscheiding is ingediend) herzien naar een ongehuwdenpensioen. Daarvoor heeft de Svb beleidsregel SB1002 toegepast.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat de omstandigheden van appellant niet anders zijn dan in de periode waarop de uitspraak van de Raad van 23 september 2021 betrekking had. De Svb heeft terecht op basis van gewijzigd beleid per januari 2020 een ongehuwdenpensioen toegekend.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij recht heeft op een ongehuwdenpensioen vanaf 2016, omdat hij vanaf die tijd geen relatie meer heeft met zijn ex-echtgenote. Zij had al voor haar vertrek een relatie met een invloedrijke man in hetzelfde dorp, die bovendien meerdere vrouwen had en wel recht heeft op een ongehuwdenpensioen. Appellant voelt zich belogen en bedrogen door de Svb. Appellant voelt zich onrechtvaardig behandeld en wil dat hem recht wordt gedaan. Daarvoor moet het ongehuwdenpensioen worden weggehaald van de man met wie zijn ex-echtgenote een relatie heeft en aan hem worden gegeven.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Juridisch kader
4.1.
In geschil is of appellant als duurzaam gescheiden levend moet worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. In de uitspraak van 23 september 2021 heeft de Raad reeds geoordeeld over de periode tot 10 oktober 2018 (datum primaire besluit in die zaak). Dit heeft tot gevolg dat de nu te beoordelen periode loopt van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020 (periode in geding). Alle feiten en omstandigheden die hierna zijn gewijzigd kunnen in de toetsing geen rol spelen.
4.2.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
4.4.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [4]
Appellant leefde tot 1 januari 2020 niet duurzaam gescheiden
4.5.
In de uitspraak van 23 september 2021 heeft de Raad geoordeeld dat voor de periode tot 10 oktober 2018 de grote mate van financiële verbondenheid tussen appellant en zijn exechtgenote aan duurzaam gescheiden leven in de weg stond. Daarvoor is meegewogen dat de ex-echtgenote gratis in een woning woonde die eigendom is van appellant. Daarnaast was sprake van een gezamenlijke rekening waar appellant een maandelijks bedrag op stortte, waarvan de hypotheek werd betaald en waarvan de ex-echtgenote bedragen opnam voor haar levensonderhoud. Verder reed appellant in een auto die op naam van zijn ex-echtgenote stond.
4.6.
Appellant heeft niet aangevoerd, en ook anderszins is niet gebleken, dat in deze feiten in de periode van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020 verandering is gekomen. Naar het oordeel van de Raad is daarom niet aannemelijk dat appellant en zijn ex-echtgenote in die periode beiden afzonderlijk een eigen leven leidden als waren zij niet gehuwd. Het is begrijpelijk dat appellant zichzelf als alleenstaande beschouwt omdat hij toen geen affectieve relatie meer had met zijn ex-echtgenote, maar dit leidt niet tot het oordeel dat appellant toen duurzaam gescheiden leefde van zijn ex-echtgenote in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Voor de toepassing van die wet was hij daarom niet aan te merken als ongehuwde.
4.7.
De Svb is gehouden om de leefsituatie van appellant te beoordelen aan de hand van de wettelijke bepalingen, zoals die door de Raad en de Hoge Raad worden uitgelegd. De Svb heeft deze bepalingen in het geval van appellant juist toegepast. Van een liegen en bedriegen door de Svb is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellant over de periode van 10 oktober 2018 tot 1 januari 2020 geen recht heeft op een ongehuwdenpensioen.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Dafir
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 9, eerste lid, van de AOW
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
(…)
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
3.Basisregistratie personen.
4.Uitspraak van 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821.