ECLI:NL:CRVB:2024:1297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/1134 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant, geboren op [geboortedatum] 1993, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat hij over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv weigerde de uitkering op 18 februari 2021, en dit besluit werd later door de rechtbank Limburg bevestigd. Appellant was van mening dat hij op en rond zijn 18e verjaardag geen arbeidsvermogen had en voerde aan dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was geweest.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen had, en dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en familie. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep besproken, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank het Uwv terecht had gevolgd in zijn standpunt. De Raad oordeelde dat appellant op de dag van zijn 18e verjaardag en in de vijf jaren daarna over arbeidsvermogen beschikte, en dat hij daarom niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen en de criteria voor het vaststellen van arbeidsvermogen in het kader van de Wajong-regeling.

Uitspraak

23/1134 WAJONG
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 maart 2023, 21/1796 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Appellant vindt dat hij op en rond zijn 18e verjaardag duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant wel arbeidsvermogen had en daarom niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Engels, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingebracht. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.A. van Enckevort en zijn vader, moeder en oom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft met een door het Uwv op 11 november 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 18 februari 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 26 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten en daartoe het volgende overwogen.
2.2.
Uit vaste rechtspraak van de Raad [1] volgt dat het feit dat geen lichamelijk onderzoek is verricht, nog niet betekent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was. Vaststaat dat appellant voor het laatst op 8 september 2020 is onderzocht door een verzekeringsarts. Dat onderzoek vond plaats voor een WIA-beoordeling. In het kader van de onderhavige Wajongbeoordeling heeft op 12 januari 2021 een telefonisch contact met een verzekeringsarts plaatsgevonden en was bij de hoorzitting op 12 mei 2021 de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gesproken, maar geen lichamelijk of psychologisch onderzoek verricht. In het geval van appellant heeft het Uwv in bezwaar mogen afzien van een spreekuuronderzoek. Appellant is in september 2020 nog gezien door een verzekeringsarts en het medisch onderzoek in het kader van de Wajong vond slechts vier maanden later plaats, in januari 2021. Daarnaast is alle beschikbare medische informatie kenbaar meegewogen en is niet aangegeven bij de onderhavige aanvraag dat er medische aspecten bij de WIA-beoordeling kort tevoren over het hoofd gezien zijn. Appellant heeft ook niet op medische gronden bezwaar gemaakt tegen die WIA-beoordeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in geval van appellant het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te oordelen dat de medische beoordeling niet correct is. De vraag die voorligt is in hoeverre appellant in zijn arbeidsvermogen was beperkt op 18-jarige leeftijd en vijf jaar daarna. Daarvan ontbreekt documentatie. Dat is mogelijk (mede) te wijten aan het feit dat de onderhavige aanvraag laattijdig werd gedaan. Gebleken is dat er rekening is gehouden met de ASS van appellant die ook reeds op 18-jarige leeftijd aan de orde was. Appellant heeft in beroep geen medische stukken ingebracht die doen twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Aan hoe appellant zelf zijn klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. De rechtbank ziet verder dat bij de WIA-beoordeling in 2020 aangenomen beperkingen thans ook genoemd worden, waaronder het feit dat appellant maximaal vier uur per dag kan werken.
2.4.
Volgens de arbeidsdeskundige beschikt appellant over basale werknemersvaardigheden. Hij wordt in staat geacht (eventueel herhaalde) instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en hij is in staat om afspraken met de werkgever na te komen. Voorts wordt geconcludeerd dat appellant in staat wordt geacht een taak in een organisatie uit te voeren, bijvoorbeeld de taak van Inpakken (2201). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 mei 2021 aangegeven dat er geen aanleiding bestaat anders te oordelen. Aanvullend wordt aangegeven dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt, omdat hij in het verleden al aangetoond heeft afspraken met zijn werkgever na te komen en instructies te begrijpen en op te volgen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep lukt het anders ook niet om tot het vierde jaar een vmbo-opleiding te volgen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft herhaald dat het onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat er in bezwaar geen nadere informatie is opgevraagd bij zijn huidige begeleiders en hij niet fysiek is gezien op een spreekuur.
3.2.
Verder heeft appellant aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Het is voor hem niet mogelijk om vier uur per dag te werken. Uit zijn arbeidsverleden en schoolverleden volgt immers dat het voor appellant niet mogelijk is om onafgebroken werk te verrichten. Dit vertaalt zich in veel ziekmeldingen en het niet kunnen behouden van werk. Deze beperkingen zijn al aanwezig sinds tenminste het 18e levensjaar.
3.3.
Appellant heeft geen basale werknemersvaardigheden. Uit het arbeidsverleden volgt dat het voor hem mogelijk is om een korte instructie op te volgen, maar dat dit druk meebrengt waardoor hij vervolgens ziek uitvalt. Dat hij een MBO-diploma heeft behaald, heeft grotendeels te maken met een gun-factor. Appellant betwist dat het niet kunnen werken ligt aan het ontbreken van deskundige begeleiding en niet aan het ontbreken van arbeidsvermogen. Hij heeft onder begeleiding gewerkt, en ook op school en tijdens stage veel begeleiding ontvangen. Desondanks is er sprake geweest van veelvuldig (excessief) ziekteverzuim. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant de volgende medische informatie overgelegd: een brief van de huisarts van 26 oktober 2023, een brief van een KNOarts van 16 juli 1999 over vermeende gehoorklachten, informatie over behandeling bij een psycholoog tussen juni 2019 en januari 2020 en een opleidingsplan van het Valuascollege over de periode 2007-2008.
3.4.
Appellant heeft ten slotte verzocht om vergoeding van wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.5.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [geboortedatum] 2011 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen had en, als dat het geval is, of dat arbeidsvermogen in de periode van vijf jaren daarna (dus tot [geboortedatum] 2016) is blijvend is komen te ontbreken. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellant niet over basale werknemersvaardigheden beschikt en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Het betoog van appellant dat het Uwv informatie had moeten opvragen bij zijn huidige behandelaars slaagt niet. Niet valt in te zien wat de huidige behandelaars zouden kunnen verklaren over de medische situatie en de beperkingen van appellant rond zijn 18e verjaardag, dus meer dan 10 jaren geleden. Als appellant meent dat zijn huidige behandelaars daarover wel kunnen verklaren, dan had het op de weg van appellant gelegen om dergelijke verklaringen zelf in het geding te brengen. Dat heeft appellant niet gedaan.
4.6.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte stukken geven de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is. De in het huisartsenjournaal van 26 oktober 2023 vermelde informatie van psychiater A.M. Bohlke en psycholoog K.K. Kloszewska (over de behandeling in 2019 en januari 2020) was al opgenomen in het in bezwaar overgelegde huisartsenjournaal van 26 april 2021. Deze informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar en gemotiveerd bij zijn heroverweging betrokken. Ook de in het ingebrachte opleidingsplan vermelde informatie, dat appellant een risicoleerling was, was al bekend bij het Uwv en betrokken bij de beoordeling. Uit de brief van de KNO-arts blijkt dat in 1999 bij appellant een nagenoeg normaal gehoor is gemeten. Daaruit blijkt dus niet van beperkingen en dus ook niet van beperkingen op of rond de 18e verjaardag van appellant of in de vijf jaar daarna.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op [geboortedatum] 2011 en in de vijf jaren daarna beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:304.