ECLI:NL:CRVB:2024:1285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
23/2945 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging toeslag TW en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Toeslagenwet (TW), had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn toeslag per 1 maart 2023 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de toeslag beëindigd omdat de appellant was getrouwd met een partner die na 31 december 1971 was geboren, en hij niet zorgde voor een kind jonger dan twaalf jaar. De appellant stelde dat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, maar de Raad oordeelde dat dit standpunt niet werd ondersteund door de feiten. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leefden, en bevestigde daarmee de beslissing van het Uwv. De Raad benadrukte dat de intentie om samen te leven en de feitelijke omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2945 TW
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 oktober 2023, 23/1327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de toeslag die appellant op grond van de TW ontving per 1 maart 2023 heeft beëindigd, omdat appellant is getrouwd en zijn partner is geboren na 31 december 1971. Volgens appellant moet hij als ongehuwd worden aangemerkt omdat hij duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de toeslag terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak via videobellen behandeld op een zitting van 16 mei 2024. Voor appellant is mr. Schriemer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarnaast ontving appellant een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) naar de ongehuwdennorm/norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 6 maart 2023 heeft appellant aan het Uwv doorgegeven dat zijn leefsituatie op 28 februari 2023 is gewijzigd naar getrouwd of gelijkgesteld met getrouwd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 maart 2023 de toeslag per 1 maart 2023 beëindigd omdat de echtgenote van appellant is geboren na 31 december 1971 en hij niet zorgt voor een kind jonger dan twaalf jaar.
1.3.
Bij besluit van 10 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat in het geval van appellant geen sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Appellant heeft verklaard dat hij de intentie heeft om samen met zijn echtgenote een gezamenlijke huishouding in Nederland te voeren. De leefsituatie van appellant is daarom als gehuwd vastgesteld. Omdat de echtgenote van appellant is geboren na 31 december 1971 en hij niet zorgt voor een kind jonger dan twaalf jaar heeft appellant geen recht meer op een toeslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Niet ter discussie staat dat appellant en zijn echtgenote op [datum trouwdag] 2022 in Marokko zijn getrouwd en dat dit huwelijk op 28 februari 2023 in Nederland bij de gemeente Zwolle is ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Appellant heeft tijdens het telefoongesprek op 8 maart 2023 laten weten dat zijn echtgenote nog in Marokko is, maar binnenkort naar Nederland zal komen. In de mail van 13 april 2023 heeft appellant echter gemeld dat er geen plannen zijn dat zijn echtgenote naar Nederland komt. Volgens het beroepschrift komt de echtgenote van appellant niet binnenkort naar Nederland en is niet duidelijk of en wanneer dit wel het geval zal zijn. Appellant heeft dit niet nader toegelicht noch onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant dan ook niet aannemelijk gemaakt dat ondanks het recente huwelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat een feitelijke onmogelijkheid om samen te leven onvoldoende is om dit aan te nemen. De eventuele onmogelijkheid om in Nederland samen te leven, betekent niet dat appellant en zijn echtgenote niet elders kunnen samenleven. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het feit dat het college van de gemeente Zwolle aan appellant een uitkering naar de norm van een alleenstaande heeft toegekend, voor het Uwv geen aanleiding hoeft te zijn om er ook vanuit te gaan dat appellant ongehuwd is. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven, zijn voor het recht op toeslag terecht de regels voor gehuwden toegepast. De situatie dat de echtgenote van appellant geen inkomsten heeft en de financiële situatie van appellant niet is gewijzigd maakt dit niet anders. Dat betekent dat appellant geen recht heeft op toeslag.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat hij en zijn echtgenote niet samenleven en niet vaststaat dat zij dit van plan zijn. Het kan van appellant niet gevergd worden dat hij duidelijkheid kan verschaffen over de vraag of en wanneer zijn partner naar Nederland zal komen. Er is geen sprake van financiële verstrengeling of wederzijdse zorg. De TW is bedoeld om aan te vullen tot het minimum en dat gebeurt nu feitelijk niet omdat het college wel uit gaat van de alleenstaande norm. Voor het overige verzoekt appellant de gronden van bezwaar en beroep als hier herhaald en ingelast te beschouwen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de toeslag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de TW is bepaald dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
In artikel 3 van de TW is bepaald dat vanaf 1990 een gehuwde wiens echtgenoot is geboren na 31 december 1971 geen recht heeft op toeslag, tenzij tot zijn huishouden een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort dat jonger is dan 12 jaar.
4.3.
In zijn uitspraak van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3018, heeft de Raad zijn vaste rechtspraak over de beoordeling van duurzaam gescheiden leven herhaald. Volgens die rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven eerst sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Eveneens volgens die rechtspraak kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van het huwelijk de betrokkenen de intentie hebben – al dan niet op termijn – een echtelijke samenleving aan te gaan, maar dat niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant.
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. Hij voegt daar nog het volgende aan toe.
4.5.
Dat vanaf de datum van het huwelijk sprake is van een situatie waarin appellant en zijn echtgenote hun eigen leven leiden als ware zij niet met de ander gehuwd en dat deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld, is niet ondubbelzinnig gebleken. In eerste instantie heeft appellant verklaard dat zijn echtgenote ‘binnenkort’ naar Nederland komt en later heeft hij verklaard dat onduidelijk is wanneer zij naar Nederland komt. Dit wijst niet op de blijvende intentie om ieder afzonderlijk het eigen leven te leiden alsof hij niet met de ander gehuwd is. Daarnaast is ter zitting toegelicht dat appellant en zijn echtgenote wel willen samenwonen, maar dat dit om verschillende redenen niet mogelijk is. Zo zou de echtgenote op grond van de Vreemdelingenwet nog niet naar Nederland kunnen komen, zou het voor appellant feitelijk onmogelijk zijn om samen te leven in één huis in verband met zijn psychische klachten en is het voor appellant niet mogelijk om in Marokko te gaan wonen omdat hij daar geen banden heeft en geen Marokkaans, Frans of Berbers spreekt. Bovendien is er geen sprake van financiële verstrengeling of wederzijdse zorg. Nog los van het feit dat een onderbouwing van deze stellingen ontbreekt, kunnen deze omstandigheden hier niet leiden tot het oordeel dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieruit blijkt, mede gelet op de eerdere verklaringen van appellant over de mogelijke komst van zijn echtgenote naar Nederland, niet van een blijvende intentie om ieder afzonderlijk het eigen leven te leiden alsof hij niet met de ander gehuwd is. Bovendien is, zoals in 4.3 is overwogen, het niet hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen.
4.6.
De beroepsgrond dat de TW is bedoeld om aan te vullen tot het minimum en dat dat nu feitelijk niet gebeurt heeft appellant ter zitting ingetrokken zodat deze beroepsgrond geen verdere bespreking behoeft.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv appellant terecht aangemerkt als gehuwd of gelijkgesteld met gehuwd. Niet ter discussie staat dat de echtgenote van appellant is geboren op [geboortedatum] 2003, dus na 31 december 1971 en dat appellant niet zorgt voor een kind jonger dan 12 jaar. Op grond van artikel 3 van de TW bestaat er dan geen recht op toeslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de toeslag in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) S.C. Scholten
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.