ECLI:NL:CRVB:2024:1284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. De zaak betreft de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de WIA-uitkering per 7 december 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als helpende in de verzorging werkte, stelde dat zij meer (medische) beperkingen had dan het Uwv aannam en dat zij geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 mei 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. N. Roos, en het Uwv werd vertegenwoordigd door J.C. van Beek. De Raad oordeelde dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had beëindigd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreden, en dat er geen reden was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.