Uitspraak
22 juni 2023, 22/2056 (aangevallen uitspraak)
SAMENVATTING
15 november 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
9 maart 2018 heeft appellante zich ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2020 geweigerd aan appellante per 6 maart 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante wordt niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar laatste werk als locatie verantwoordelijke, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het besluit van 17 februari 2020 is in rechte onaantastbaar geworden bij de uitspraak van de Raad van 17 mei 2023. [1]
6 maart 2020. Omdat in juni 2021 nog diagnostische onderzoeken gaande waren, heeft de verzekeringsarts appellante het voordeel van de twijfel gegeven en de ziekmelding per 16 juni 2021 geaccepteerd. Ten tijde van het spreekuurcontact waren deze onderzoeken afgerond. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2020, geldig per 28 januari 2020, die is opgesteld in het kader van de WIAbeoordeling, ongewijzigd gehandhaafd kan blijven. Appellante wordt daarom per 15 november 2021 geschikt geacht voor (één van) de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 november 2021 de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellante per diezelfde datum beëindigd.
15 november 2021 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Daarmee is gegeven dat de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook op de datum in geding voor appellante geschikt zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV terecht heeft besloten dat appellante per 15 november 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Het standpunt van het Uwv
Het oordeel van de Raad
1. van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIAbeoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.