Uitspraak
21.4124 WIA
25 oktober 2021, 20/2820 (aangevallen uitspraak)
mr. M.J.H.H. Fuchs.
OVERWEGINGEN
6 maart 2020 een uitkering op grond van de Wet WIA aan appellante heeft geweigerd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die sinds 9 maart 2018 uitgevallen is met gezondheidsklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze op basis van de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig en volledig onderzoek had verricht. Appellante had aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar lichamelijke en psychische beperkingen. Echter, de verzekeringsarts bezwaar en beroep had in een spreekuurcontact op 1 augustus 2022 vastgesteld dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de FML van 13 februari 2020 correct was en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit, hoewel onzorgvuldig voorbereid, niet had geleid tot benadeling van appellante, omdat de uitkomst gelijk zou zijn geweest. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.185,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.