ECLI:NL:CRVB:2024:1264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
23/1599 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en terugkomen op eerdere besluiten

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1998, heeft in 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen op basis van het ontbreken van duurzaam arbeidsvermogen. Appellant heeft in 2021 opnieuw een aanvraag ingediend, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van de eerdere weigering. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht niet is teruggekomen op de eerdere beslissing. De Raad oordeelt dat appellant geen nieuwe informatie heeft aangeleverd die zou kunnen leiden tot een andere uitkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen toename van beperkingen is opgetreden binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellant, en dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat het arbeidsvermogen van appellant zich nog kan ontwikkelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bij het aanvragen van een Wajong-uitkering en de criteria die van toepassing zijn op de beoordeling van arbeidsvermogen.

Uitspraak

23/1599 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2023, 22/2183 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 juni 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft beslist om niet terug te komen van de weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant heeft hij duurzaam geen arbeidsvermogen op (onder meer) zijn achttiende jaar. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van de eerdere weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Ook heeft het Uwv terecht beslist dat appellant binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag niet alsnog jonggehandicapte is geworden. Appellant krijgt daarom geen Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 mei 2024. Voor appellant is mr. Akkaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 2 september 2016 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 6 december 2016 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens het Uwv heeft appellant geen arbeidsvermogen maar is dit niet duurzaam. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 31 augustus 2021 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering gedaan. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om zowel voor het verleden als voor de toekomst terug te komen van het besluit van 6 december 2016 en een beroep op de regeling toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij de aanvraag heeft appellant een trajectplan van Horizon van 3 december 2015 gevoegd. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 24 januari 2022 de aanvraag afgewezen, omdat appellant bij zijn aanvraag geen nieuwe informatie heeft gevoegd en er geen aanleiding is het besluit voor de toekomst te herzien. Verder heeft het Uwv beslist dat er binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag geen toename is van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
1.3.
Bij besluit van 17 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan moet worden teruggekomen van het besluit van 6 december 2016. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren de problemen van appellant in het functioneren, het verblijf in meerdere instellingen, de gedragsproblemen en zijn criminaliteit al in 2016 bekend. Ook de informatie over zijn drugsgebruik levert geen nieuw feit op. Die omstandigheid had appellant al in 2016 ter sprake kunnen brengen. Bovendien had appellant het trajectplan van Horizon ook bij de beoordeling in 2016 in kunnen brengen. Was het drugsgebruik eerder bekend geweest dan had dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep overigens niet tot een andere conclusie geleid. Ook in dat geval is de conclusie dat appellant niet één uur aaneengesloten kan werken. Het past volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep binnen het geheel aan problemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan de beoordeling en motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
2.2.Verder heeft het Uwv zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de medische beperkingen van appellant niet binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag zijn toegenomen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Volgens de rechtbank zijn er over de periode van zijn achttiende tot zijn 23e verjaardag geen objectiveerbare medische gegevens voorhanden. Uit de informatie van de in beroep overgelegde informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) blijkt weliswaar dat appellant destijds in verschillende klinieken opgenomen is geweest, maar concrete en medisch objectiveerbare informatie over zijn medische situatie in die periode ontbreekt. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in het standpunt dat het drugsgebruik van appellant niet kan worden aangemerkt als voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak.
2.3.
Volgens de rechtbank is het Uwv ook voor de toekomst terecht niet teruggekomen van het eerdere besluit. Uit de in bezwaar en beroep ingediende informatie volgt niet dat met de aard en ernst van de problematiek van appellant in 2016 onvoldoende rekening is gehouden. Er is dus geen sprake van een onjuist besluit waarvan het Uwv terug zou moeten komen.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij voert aan dat hij in bezwaar en beroep nieuwe informatie heeft aangeleverd. Uit de brief van DJI van 5 januari 2022 blijkt dat appellant vanwege zijn problematiek en de daaruit voortvloeiende kwetsbaarheid en afhankelijkheid 24 uur per dag zorg en nabijheid nodig heeft. Verder voert appellant aan dat hij gedetineerd is geweest, dakloos is geworden, onder bewindvoering is gesteld, woonbegeleiding krijgt en begeleiding krijgt via de reclassering. Verder leidt appellant aan het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS), dat niet is te genezen. Uit de brief van een GZ-psycholoog van 9 maart 2017 blijkt verder dat hij een ver beneden gemiddeld intelligentieniveau heeft. Het Uwv heeft niet aannemelijk gemaakt dat appellant in de toekomst alsnog arbeidsvermogen zal krijgen. Appellant krijgt al meer dan 20 jaar begeleiding, ondersteuning en behandeling geboden, maar zonder resultaat.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Met de aanvraag van 31 augustus 2021 heeft appellant verzocht om zowel voor het verleden als voor de toekomst (op grond van de zogenoemde duuraanspraken-jurisprudentie [1] ) terug te komen van het besluit van 6 december 2016 en ook om toepassing te geven aan de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd en geen nieuwe medische gegevens overgelegd. De rechtbank heeft de gronden en medische informatie beoordeeld en is tot het oordeel gekomen dat het Uwv niet hoefde terug te komen van het eerdere afwijzingsbesluit van 6 december 2016 en dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen in de vijf jaren na zijn achttiende verjaardag. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het in beroep overgelegde indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 31 januari 2023 is van na de 23e verjaardag van appellant en biedt geen medische informatie over zijn medische situatie in de te beoordelen perioden. In het indicatiebesluit staat weliswaar vermeld dat appellant leidt aan FAS, maar een medische onderbouwing van deze aandoening of informatie over de beperkingen die daaruit voor appellant zouden voortvloeien ontbreekt. Appellant heeft verder gewezen op het pro Justitia rapport van 9 maart 2017. Naar dat rapport wordt kort verwezen in de DJI brief van 5 januari 2022, maar appellant heeft het pro Justitia rapport zelf niet overgelegd.
4.4.Verder heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat het arbeidsvermogen van appellant zich nog kan ontwikkelen. Wat betreft de gedragsstoornissen van appellant kan met therapie - onder meer cognitieve gedragstherapie, agressieregulatie therapie en schematherapie - nog een aanzienlijke winst gemaakt worden, aldus de verzekeringsartsen. Er is bij appellant geen sprake van dusdanig ernstige beperkingen in intelligentie dat dit niet mogelijk is. Dit standpunt wordt gevolgd. Appellant heeft gesteld dat hij zonder succes al veel behandelingen heeft gehad. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting echter desgevraagd niet kunnen benoemen welke behandelingen appellant wanneer heeft doorlopen en wat daarvan het resultaat was. De enkele stelling van appellant dat hij al sinds zijn (vroege) jeugd wordt begeleid, ondersteund en behandeld en dat dit niet heeft geleid tot verbetering, is onvoldoende voor de conclusie dat er geen ontwikkeling (meer) in het arbeidsvermogen kan worden verwacht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Hieruit volgt dat er ook geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek van appellant om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 1a:1 van de Wajong
1. Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
[…]
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.