ECLI:NL:CRVB:2024:1232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
24/1009 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij intrekking van bijstand op basis van waterverbruik en hoofdverblijf

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van verzoeker door het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal. Het dagelijks bestuur stelt dat verzoeker niet op het uitkeringsadres woont, omdat er extreem laag waterverbruik is vastgesteld. Verzoeker heeft echter betoogd dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woont en heeft een verklaring van zijn psychiater overgelegd die zijn situatie toelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woont, ondanks het lage waterverbruik. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het dagelijks bestuur verzoeker met ingang van 30 april 2024 een voorschot op de bijstand moet verstrekken. Tevens is het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

24/1009 PW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociaal (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 11 juni 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand van verzoeker. Volgens het dagelijks bestuur kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld omdat verzoeker niet op het uitkeringsadres woont. Op zijn adres is extreem weinig water verbruikt, zodat ervan moet worden uitgegaan dat verzoeker daar niet zijn hoofdverblijf heeft. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker het vermoeden dat hij niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft, weerlegd. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de betrokken belangen, aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak naar verwachting niet in stand zal kunnen blijven.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 22 november 2022 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van verzoeker met ingang van 2 november 2022 ingetrokken, omdat verzoeker na opschorting van de bijstand per die datum, wederom niet bij een gesprek was verschenen.
Met een besluit van 12 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 22 november 2022 ongegrond verklaard onder wijziging van de motivering. Het dagelijks bestuur heeft aan het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, ten grondslag gelegd dat verzoeker niet op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf heeft, dat hij dat niet heeft gemeld en dat als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld dat verzoeker recht op bijstand heeft. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, ondanks het extreem lage waterverbruik, toch zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
De rechtbank Rotterdam heeft met een uitspraak van 12 december 2023, 23/1135, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Namens verzoeker heeft mr. M.R. Dill, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en op 30 april 2024 een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Hij heeft aanvullende stukken ingediend. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Dill. Tevens was aanwezig [naam]. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Franssen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek en het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker staat vanaf 28 maart 2006 ingeschreven in de basisregistratie personen op een adres te Dordrecht (uitkeringsadres). Hij ontvangt vanaf 21 april 2006 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een steekproef uit het uitkeringsbestand heeft een adviseur Handhaving en toezichthouder bij de afdeling Onderzoek en Ondersteuning van de Sociale Dienst Drechtsteden een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstand. Bij dat onderzoek is vastgesteld dat verzoeker in ieder geval in de te beoordelen periode geen gas en elektra heeft verbruikt en in een periode van een jaar tijd slechts 3 m³ water. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage rechtmatigheid van 11 februari 2020. Het onderzoek is vervolgens overgedragen aan een adviseur Handhaving BO bij diezelfde afdeling. In het kader van dat onderzoek heeft die adviseur nader onderzoek verricht naar de bewoning van het uitkeringsadres, waaronder het opvragen van de meterstanden van het waterverbruik bij Evides over een langere periode. De adviseur Handhaving heeft verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 2 november 2022. Verzoeker is niet verschenen. Ook op een uitnodiging voor een gesprek op 8 november 2022 heeft verzoeker niet gereageerd.
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft vervolgens de in het procesverloop genoemde besluiten genomen.
1.3.
Op 19 december 2022 heeft de handhavingsmedewerker verzoeker uitgenodigd voor een gesprek in het kader van zijn ingediende bezwaarschrift. Dit gesprek heeft op 3 januari 2023 plaatsgevonden. Aansluitend aan dat gesprek heeft een huisbezoek op het uitkeringsadres plaatsgevonden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van verzoeker
3. Verzoeker is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. Als tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1] De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Daarvan is in deze zaak voldoende gebleken.
4.1.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. In het algemeen speelt bij deze belangenafweging een rol de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven en dat daarna de uiteindelijke uitkomst van de procedure aanmerkelijk anders zal zijn. Naar dit geval vertaald is dus van belang of de aangevallen uitspraak naar verwachting in hoger beroep stand zal houden. Deze toetsing kan meebrengen dat de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel geeft over het geschil in de bodemprocedure.
Voorlopig oordeel
5. De voorzieningenrechter beoordeelt of de rechtbank terecht de intrekking van de bijstand met ingang van 2 november 2022 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Hierna wordt uitgelegd hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie.
5.2.
Het woonadres van een betrokkene is het adres van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Als de betrokkene geen hoofdverblijf heeft, is zijn woonplaats de plaats waar hij werkelijk verblijft. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2]
5.3.
Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om die vooronderstelling te weerleggen. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [3]
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de meest recent gemeten periode van 12 juni 2021 tot en met 7 juni 2022 het waterverbruik op het uitkeringsadres 1 m³ was. In de jaren daarvoor, van juni 2012 tot juni 2020 varieerde het waterverbruik per jaar tussen de 2 m³ en de 4 m³. Het gangbare waterverbruik voor een eenpersoonshuishouden bedraagt 46 m³ per jaar. Niet in geschil is dat dit lage waterverbruik zich in de hier te beoordelen periode heeft voortgezet. Het was daarom aan verzoeker om de vooronderstelling dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres, te weerleggen.
5.5.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij wel op het opgegeven uitkeringsadres woont. Als verklaring voor de afwezigheid van energieverbruik en het geringe waterverbruik heeft verzoeker aangevoerd dat hij een vluchteling met traumatische ervaringen is en dat hij ernstige psychische klachten heeft. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker een brief van 16 mei 2024 van een psychiater van Yulius overgelegd. Uit een eerste onderzoek door die psychiater, blijkt dat verzoeker door ervaringen in het verleden een gehele basishouding heeft van wantrouwen. Er is sprake van disfunctioneren op diverse leefgebieden: zowel zijn maatschappelijk functioneren als zijn basisvoorzieningen lopen gevaar. Hij houdt zich bezig met wandelen als vlucht en houdt zich veelal op in diverse inlopen en bibliotheken. De mate van preoccupatie met wantrouwen moet in de behandeling nog bepaald worden. Momenteel denkt de behandelaar aan wantrouwen behorend bij een persoonlijkheidsstijl tot stand gekomen door een onveilige hechting en blootstelling aan traumatische ervaringen. Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan een posttraumatische stressstoornis of een psychotische stoornis. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker toegelicht dat door het wantrouwen van verzoeker in combinatie met een taalprobleem het moeilijk is voor verzoeker om adequate behandeling te krijgen. Als gevolg van deze aandoening heeft verzoeker geen vertrouwen in de energieleverancier en waterleverancier. Hij gebruikt daarom geen elektra en maar zeer beperkt water. Hij verblijft overdag bij het ontmoetingscentrum De Hoop, bij de kerk, bibliotheek en een winkelcentrum, waar hij gebruik maakt van het toilet. In de avond verblijft hij bij zijn buurman. Verzoeker maakt geen gebruik van de douche, maar wast zich bij de wastafel.
5.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in de verklaring van Yulius van 24 mei 2024 een aannemelijke verklaring gelegen voor de stelling dat verzoeker met heel weinig waterverbruik woont op het opgegeven adres. Voor de conclusie dat verzoeker op het opgegeven adres woont is ook steun te vinden in een verklaring van 11 april 2023 van A. Duvé die verklaart dat hij regelmatig bij verzoeker op visite komt. Uit de verklaring van 13 april 2023 van Y. Roggekamp blijkt dat verzoeker al zo’n zes tot zeven jaar regelmatig bij de kerkinloop aanwezig is. Daarnaast heeft verzoeker een verklaring van 15 januari 2023 van vier verschillende buren uit de flat overgelegd die hebben verklaard dat hij al jaren woonachtig is op het uitkeringsadres. Verzoeker heeft erop gewezen dat hij zowel bij het huisbezoek op 3 januari 2023 als bij het bezoek in het kader van een nieuwe aanvraag op 20 september 2023 op het uitkeringsadres is aangetroffen.
5.6.1.
Voorts ziet de voorzieningenrechter in de bevindingen tijdens het huisbezoek aanknopingspunten voor de stelling van verzoeker dat hij woont op het opgegeven adres. Tijdens het huisbezoek op 3 januari 2023 is gebleken dat de woning volledig gemeubileerd was. Er stonden meerdere schoenen en zakken met kleding van verzoeker. Er lagen recent (3 december 2022) door de apotheek aan verzoeker afgegeven medicijnen. In de keuken stonden op het aanrecht enkele pakken zuivel en een pot Nutella. Op de grond lagen ongeveer 20 sinaasappels en ongeveer 20 uien, waarvan sommige rottingsverschijnselen vertoonden. In de gehele woning lagen verschillende poststukken verspreid die gericht waren aan verzoeker. Het dagelijks bestuur heeft ook niet ontkend dat verzoeker in de woning op het uitkeringsadres kwam, dat hij daar bezoek ontvangt en dat zijn spullen daar staan.
5.6.2.
De stelling van het dagelijks bestuur dat hij daar niet het zwaartepunt van zijn persoonlijke leven had, omdat de elementaire dagelijkse levensverrichtingen als de persoonlijke verzorging, het gebruik van maaltijden en het toiletbezoek niet in de woning plaatsvonden, is vooralsnog onvoldoende om aan het verhaal van verzoeker te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

5.7.
Uit 5.5 en 5.6 volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat geen toereikende feitelijke grondslag bestaat voor het oordeel dat verzoeker in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De aangevallen uitspraak zal naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in stand blijven. Gelet op de actuele, zorgelijke financiële situatie waarin verzoeker zich bevindt en de psychische problemen die verzoeker heeft, bepaalt de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening dat het dagelijks bestuur verzoeker met ingang van 30 april 2024 (de dag waarop het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan) een voorschot verstrekt naar de voor verzoeker toepasselijke norm tot de dag waarop op het hoger beroep van verzoeker uitspraak wordt gedaan. Bij de beslissing betrekt de voorzieningenrechter de overweging dat de bodemprocedure naar verwachting in de komende maanden tot een einde zal komen en dat het financiële risico voor het dagelijks bestuur, dat het voorschot niet terugbetaald kan krijgen indien verzoeker geen gelijk krijgt in de bodemprocedure, in zoverre beperkt blijft.
Proceskostenvergoeding
6. Aanleiding bestaat om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van verzoeker voor verleende rechtsbijstand. Deze worden begroot op € 1.750,- voor het verzoek (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt). Daarnaast moet het dagelijks bestuur aan verzoeker het voor het verzoek betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe in die zin dat het dagelijks bestuur met ingang van 30 april 2024 aan verzoeker bijstand verleent ter hoogte van de voor hem van toepassing zijnde norm tot de datum waarop in het hoger beroep van verzoeker uitspraak wordt gedaan;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-;
  • bepaalt dat het dagelijks bestuur het betaalde griffierecht van € 138,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S. Ploum

Voetnoten

1.Artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb.
2.Zie de uitspraak van 7 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3110.
3.Zie de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986.