ECLI:NL:CRVB:2024:122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
22/1760 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit inzake Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had in 2011 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke was afgewezen omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Appellant heeft sindsdien meerdere keren geprobeerd om het Uwv te overtuigen om terug te komen op deze beslissing, met de stelling dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die hem nu wel in aanmerking zouden moeten laten komen voor de uitkering. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere afwijzing rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische gegevens die appellant heeft ingediend niet aantonen dat er sprake is van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na zijn 18e verjaardag. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het Uwv terecht de aanvraag had afgewezen, en de Raad onderschrijft dit oordeel. De Raad concludeert dat de weigering van het Uwv om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/1760 WAJONG
Datum uitspraak: 19 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 mei 2022, 21/1469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 30 augustus 2011. In dat besluit heeft het Uwv geweigerd om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Volgens appellant is sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, waardoor hij nu wel in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 30 augustus 2011.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 december 2023. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1993, heeft op 18 mei 2011 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen.
1.2.
Appellant heeft op 12 oktober 2012 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft dit opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 30 augustus 2011. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 3 december 2012, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden of toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
Op 12 november 2020 heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft ook deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 30 augustus 2011 en dit verzoek afgewezen bij besluit van 27 januari 2021.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit, heeft het Uwv bij besluit van
8 juni 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Volgens het Uwv geven de door appellant ingebrachte nieuwe medische gegevens geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen op de 18-jarige leeftijd en om terug te komen op de beslissing van 30 augustus 2011. Verder is er geen sprake van een toename van de beperkingen binnen vijf jaar na de 17/18-jarige leeftijd. Appellant heeft volgens het Uwv evenmin vanaf 12 november 2020 (ontvangst datum aanvraag) recht op een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wajong 2015), omdat appellant beschikt over arbeidsvermogen.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft toegepast en het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit van 30 augustus 2011. Volgens het Uwv zijn er geen nieuw gebleken feiten en omstandigheden die aanleiding geven de eerdere weigering van de Wajong-uitkering te herroepen. Het beroep van appellant en de stukken die hij heeft overgelegd, geven geen aanleiding om aan de beoordeling van de verzekeringsartsen te twijfelen. In het intakeverslag van de Viersprong van 24 maart 2020 staat weliswaar dat bij appellant onder andere de diagnoses PTSS en een vermijdende persoonlijkheidsstoornis worden gesteld. Maar uit dit verslag kan niet worden afgeleid dat deze stoornissen ook al aanwezig waren toen appellant 17/18 jaar oud was. Dat de diagnose Asperger in het verleden ten onrechte is gesteld blijkt ook niet uit het verslag. Daarin wordt alleen beschreven dat er twijfels bestaan over de ASS. De brief van het Schadefonds Geweldsmisdrijven op een aanvraag van 6 juli 2021 is geen medisch document en ziet niet op de situatie van appellant op 17/18-jarige leeftijd. Daarin staat slechts dat in de afgelopen jaren PTSS en een persoonlijkheidsstoornis zijn vastgesteld. Uit de bevestiging van de aangifte van een zedendelict van 6 januari 2022, het proces-verbaal van aangifte van verduistering van 16 december 2021 en de brief van 23 januari 2022 van appellant aan zijn advocaat blijken de traumatische ervaringen van appellant en de ernstige systeemproblematiek wel, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat het Uwv meer of andere beperkingen had moeten aannemen op de 17/18-jarige leeftijd van appellant. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
2.2.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat uit de medische gegevens die appellant heeft overgelegd niet blijkt dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de 18e verjaardag van appellant. Evenmin blijkt uit die gegevens dat het besluit van 30 augustus 2011 onjuist is. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft gesteld dat appellant niet voldoet aan de criteria van de Wajong 2015. Er was voor het Uwv daarom geen aanleiding dat besluit voor de toekomst te herzien.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft aangevoerd dat de door hem ingebrachte stukken wel aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen op de 17/18-jarige leeftijd. Immers, voldoende is aangetoond dat de volledige systeemproblematiek en alle feiten die zich in en rond het gezin van appellant hebben voorgedaan bij de behandelaars destijds niet bekend waren. Als dit wel het geval was geweest, dan was de diagnose Asperger niet gesteld. PTSS en vermijdende persoonlijkheidsstoornis moeten aangemerkt worden als nieuwe feiten die al aanwezig waren toen appellant 17/18 jaar oud was. Dit is ten onrechte door de rechtbank miskend.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Het Uwv heeft het verzoek van appellant om voor het verleden terug te komen van het besluit van 30 augustus 2011 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen. Het Uwv heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn die maken dat het besluit van 30 augustus 2011 onjuist zou zijn. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1]
4.3.
Daarnaast heeft het Uwv de aanvraag van appellant behandeld als een Amber aanvraag [2] en een beroep op de duuraanspraken-jurisprudentie.
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft in hoger beroep geen niewe feiten of omstandigheden aangevoerd en geen nieuwe medische gegevens overgelegd. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv op goede gronden de aanvraag met toepassing van 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen. Ook volgt de Raad het oordeel van de rechtbank over de “Amber-toetsing” (geen jonggehandicapte in de periode van vijf jaren na de 18e verjaardag van appellant) en over de weigering van het Uwv om het besluit van 30 augustus 2011 voor de toekomst te herzien. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de Raad onderschrijft dat in 2011 niet de volledige systeemproblematiek uit de jeugd van appellant bekend was bij de behandelaars. Buiten kijf staat dat het later naar voren gekomen misbruik zeer ingrijpend is, maar dit enkele feit is onvoldoende om meer beperkingen op de 18e verjaardag aan te nemen. Daarvoor is een objectieve medische onderbouwing vereist. Het is mogelijk dat er in 2011 al kenmerken van PTSS en/of een persoonlijkheidsstoornis aanwezig waren, maar dit maakt niet dat meer beperkingen moeten worden gesteld dan al waren aangenomen op basis van de diagnose ASS.
4.5.
Omdat de Raad niet twijfelt over de medische beoordeling door het Uwv zal de Raad geen deskundige benoemen.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant naar aanleiding van zijn aanvraag van 12 november 2020 een Wajonguitkering toe te kennen in stand blijft.
5.2.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 4:6 van de Awb:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 2:3 van de Wajong 2010:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
[…]
Artikel 1a:1 van de Wajong 2015:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a.op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b.na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2
.De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.Als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wajong 2015. Voor de periode van 1 januari 2015 tot [Geboortedatum] 2016 heeft het Uwv getoetst aan artikel 1a:1, eerste en tweede lid van de Wajong 2015.