ECLI:NL:CRVB:2024:1219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/133 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor aflossing schuld aan familieleden

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuld aan familieleden. Appellante, die een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangt, heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van inrichting en stoffering van haar nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen zeer dringende redenen zijn die een uitzondering op de regels van de Participatiewet rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is van oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellante beschikte bij het ontstaan van de schuld over voldoende middelen om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, waardoor zij geen recht had op bijstand. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische klachten zijn veroorzaakt of verergerd door de schuld aan familieleden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af, wat betekent dat appellante geen bijzondere bijstand ontvangt voor de aflossing van haar schuld.

Uitspraak

23/1133 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2023, 22/4280 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 11 juni 2024
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuld. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 april 2024. Appellante is verschenen, vergezeld door haar dochter [naam dochter], en bijgestaan door mr. Maduro. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Zij was woonachtig in [plaatsnaam]. Op 5 mei 2022 heeft appellante een huurovereenkomst getekend voor een woning in [woonplaats] en is zij verhuisd. Familieleden van appellante hebben de kosten van inrichting en stoffering van de woning voorgeschoten. Op 31 mei 2022 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten tot een bedrag van € 4.157,-.
1.2.
Met een besluit van 16 juni 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 augustus 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Er kan geen bijzondere bijstand worden verleend om schulden af te lossen. Dit volgt uit artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (PW). In het geval van zeer dringende redenen kan op grond van artikel 49, aanhef en onder b, van de PW toch bijzondere bijstand worden verleend. Van zeer dringende redenen is in het geval van appellante echter geen sprake.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Niet in geschil is dat appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd voor de aflossing van de schuld aan familieleden, die zij is aangegaan voor de betaling van de kosten van inrichting en stoffering van haar nieuwe woning.
Uitsluiting van bijstand
4.2.
Appellante heeft allereerst aangevoerd dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW hier niet van toepassing is. Zij heeft een AOW-uitkering en dat is geen vetpot. Zij beschikt niet over voldoende middelen van bestaan om de schuld aan familieleden af te lossen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW bepaalt dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand heeft. Appellante ontving bij het ontstaan van de schuld een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Zij had daarmee inkomen dat hoger was dan de bijstandsnorm. Dit betekent dat appellante beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat deze bepaling aan verlening van bijzondere bijstand in de weg staat.
Zeer dringende redenen
4.3.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het college op grond van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW toch bijzondere bijstand aan haar had moeten verlenen. In dit verband heeft zij erop gewezen dat ze medische klachten heeft die zijn veroorzaakt en verergerd door de hoge schuld aan familieleden. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.3.1.
Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de PW doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandverlening volstrekt onvermijdelijk is. Van zeer dringende redenen kan bijvoorbeeld sprake zijn als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan. Dit zal zich bijvoorbeeld voordoen als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. [1] Wat appellante heeft aangevoerd is geen zeer dringende reden als hier bedoeld. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de schuld aan familieleden werd bedreigd in haar bestaansvoorziening. Appellante heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat haar medische klachten zijn veroorzaakt dan wel zijn verergerd als gevolg van de schuld aan familieleden. Het in hoger beroep overgelegde overzicht van de huisarts van medische klachten van appellante in de periode van 1983 tot en met 2021 is daarvoor niet toereikend.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4 tot en met 4.3.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat appellante geen bijzondere bijstand krijgt voor het voldoen van haar schuld aan familieleden.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024.
(getekend) E.J.M. Heijs
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198.