ECLI:NL:CRVB:2024:1216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
23/2701 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van M. Mhamdani tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 25 juli 2022. Appellant, die eerder als reach- en heftruckchauffeur werkte, had zich ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van de conclusie dat appellant meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen, en dat hij geschikt was voor de in het kader van een eerdere EZWb geselecteerde functies.

Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische beperkingen hem ongeschikt maakten voor de geselecteerde functies. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had de beëindiging van de ZW-uitkering gemotiveerd. In hoger beroep heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.G.A.M. van den Heuvel, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J. van Riet.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling van appellant correct was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, waarbij appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2701 ZW
Datum uitspraak: 19 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 augustus 2023, 22/6864 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
M. Mhamdani te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 25 juli 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant is hij door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van een eerdere EZWb geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam als reach- en heftruckchauffeur voor gemiddeld 36 uur per week en heeft met ingang van 21 maart 2019 zich ziekgemeld voor dit werk waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft ontvangen. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 4 maart 2020 de ZW-uitkering van appellant per 20 april 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als reach- en heftruckchauffeur, maar wel tot het vervullen van de in het arbeidskundig onderzoek geselecteerde functies.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 20 april 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich vanuit die situatie op 8 april 2021 opnieuw ziekgemeld met hoofdpijn, spanningsklachten en knieklachten. Het Uwv heeft appellant per 8 juli 2021 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van een (nieuwe) EZWb hebben een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. In verband hiermee heeft een verzekeringsarts van het Uwv op 12 mei 2022 telefonisch contact gehad met appellant en de verkregen medische informatie van de neuroloog van 27 januari 2022 bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 mei 2022. De verzekeringsarts heeft appellant geschikt geacht voor in ieder geval twee van de in het kader van de EZWb van 28 februari 2020 geselecteerde functies, namelijk de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van productiemedewerker industrie
(samenstellen van producten) (SBC-code: 111180) en monteur printplaten
(SBC-code: 267051). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2022 de ZW-uitkering van appellant per 25 juli 2022 beëindigd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2022 ten grondslag. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4.
In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 22 maart 2023 ook de in 2020 geduide functie medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code: 111010) geschikt geacht voor appellant.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht beslist dat appellant geschikt is tot het verrichten van drie van de in 2020 geduide functies. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat en waarom er geen medische redenen zijn om meer beperkingen aan te nemen die maken dat appellant de geduide functies niet kan uitvoeren. De rechtbank is ook niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellant. Het Uwv heeft terecht besloten om per 25 juli 2022 de ZW-uitkering van appellant te beëindigen, omdat hij per die datum geschikt is voor zijn arbeid, zijnde drie van de in 2020 geduide functies. Omdat het Uwv pas met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 maart 2023 heeft voldaan aan het toepasselijke toetsingskader, kleeft aan de besluitvorming in bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het Uwv heeft het gebrek met dit laatste rapport naar het oordeel van de rechtbank hersteld. De rechtbank heeft het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd met veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hem nu voor de derde keer in vier jaar tijd een ZW-uitkering is toegekend bij gelijkblijvende medische omstandigheden. Volgens appellant is het medisch onderzoek onzorgvuldig uitgevoerd. De al jaren voortdurende pijnklachten van de linkerknie, de elleboog en de schouder, naast depressieve gevoelens en spanningsklachten in combinatie met duizeligheid en slaapproblematiek rechtvaardigen meer beperkingen in rubriek 1 en 2, en geven aanleiding voor een energetische urenbeperking. Appellant heeft daarnaast verzocht om een externe deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.1.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een EZWb heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1] Uit deze uitspraak volgt dat een hersteldverklaring van een ZW-uitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die de functies ten tijde van de EZWb vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.1.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de EZWb op één of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de EZWb geselecteerde functies.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het door het Uwv uitgevoerde onderzoek met betrekking tot de datum in geding van 25 juli 2022 zorgvuldig is geweest. Zoals blijkt uit het dossier is appellant psychisch en lichamelijk onderzocht door de verzekeringsartsen van het Uwv, is de door de verzekeringsarts opgevraagde en verkregen informatie van de neuroloog van 31 januari 2022 kenbaar verwerkt in de beoordeling en hebben de verzekeringsartsen kennisgenomen van de beschikbare medische informatie in het dossier. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Er bestaat geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling door de (verzekerings)artsen van het Uwv. De verzekeringsartsen beschikten over alle relevante medische informatie. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsartsen hebben in rapporten van 12 mei 2022, 4 oktober 2022 en 22 maart 2023 voldoende toegelicht tot welke beperkingen de klachten van appellant hebben geleid en hoe deze zijn verwerkt in de FML. De door appellant ingebrachte informatie van de huisarts van 14 november 2023 ziet op de periode ruim na de datum in geding van 25 juli 2022 en blijft daarom in deze procedure buiten beschouwing. Ook wordt appellant niet gevolgd in zijn stelling dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Daarbij is van belang dat appellant bij de verzekeringsarts op 12 mei 2022 te kennen heeft gegeven beter te slapen en zich minder gespannen te voelen maar dat de hoofdpijn er nog wel is en op 4 oktober 2022 bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven baat te hebben bij de door de neuroloog voorgeschreven medicatie voor zijn hoofdpijn. Dat er aanleiding bestaat voor een urenbeperking vanwege appellant zijn vermoeidheidsklachten is niet gebleken. Nu appellant in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd waaruit zou blijken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant, bestaan er geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel.
4.4.
Dat appellant in een relatief korte periode meerdere keren een ZW-uitkering is toegekend die vervolgens weer is beëindigd omdat appellant weer geschikt werd geacht voor de geduide functies is niet een omstandigheid die maakt dat kan worden afgeweken van de beoordelingssystematiek van de ZW waarbij de medische situatie op de datum in geding bepalend is. Verder is niet gebleken van discrepanties bij de beoordeling van de medische geschiktheid van de functies. Bovendien is gebleken dat, zoals appellant ter zitting heeft bevestigd, zijn klachten fluctueerden.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat op de datum in geding de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
4.6.
Nu gelet op het voorgaande geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, wordt geen aanleiding gezien voor benoeming van een onafhankelijk deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) S.P.A. Elzer