In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van M. Mhamdani tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 25 juli 2022. Appellant, die eerder als reach- en heftruckchauffeur werkte, had zich ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van de conclusie dat appellant meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen, en dat hij geschikt was voor de in het kader van een eerdere EZWb geselecteerde functies.
Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische beperkingen hem ongeschikt maakten voor de geselecteerde functies. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had de beëindiging van de ZW-uitkering gemotiveerd. In hoger beroep heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.G.A.M. van den Heuvel, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J. van Riet.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling van appellant correct was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, waarbij appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.