ECLI:NL:CRVB:2024:1212
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op kinderbijslag op grond van de AKW voor perioden van maart 2014 tot en met mei 2014 en van april 2015 tot en met september 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor de perioden van maart 2014 tot en met mei 2014 en van april 2015 tot en met september 2015. Appellante, die in België woont, ontving kinderbijslag voor haar drie kinderen, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft haar kinderbijslag herzien omdat zij in 2013 naar België was verhuisd en in februari 2014 was gestopt met werken in Nederland. De Svb concludeerde dat er geen recht op kinderbijslag bestond voor de genoemde perioden, omdat de ex-partner van appellante niet in Nederland had gewerkt.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 april 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.P. de Witte, en de Svb door mr. A. Marijnissen.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen bewijs was dat de ex-partner in de in geschil zijnde perioden in Nederland had gewerkt. De overgelegde stukken waren onvoldoende om het standpunt van appellante te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juni 2024.