ECLI:NL:CRVB:2024:1193

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
22/2533 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake AIO-aanvulling en vermogensonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin appellanten, die een AIO-aanvulling ontvangen, verzoeken om terug te komen op eerdere besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hun AIO-aanvulling introkken. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 juni 2024 uitspraak gedaan. De appellanten ontvingen van 1 februari 2007 tot en met 23 juli 2015 AIO-aanvulling, maar deze werd beëindigd vanwege verblijf in het buitenland. In 2016 vroegen zij opnieuw AIO-aanvulling aan, maar de Svb voerde een vermogensonderzoek uit en concludeerde dat het vermogen van appellanten boven de grens lag, wat leidde tot intrekking van de AIO-aanvulling en terugvordering van eerder betaalde bedragen. Appellanten verzochten in 2021 om herziening van deze besluiten, maar de Svb wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb het beleid juist heeft toegepast. De stelling van appellanten dat er sprake is van discriminatie wordt verworpen, omdat het onderzoek naar hun vermogen niet in het kader van een projectmatig onderzoek is gedaan, maar naar aanleiding van hun aanvraag. De Raad concludeert dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is en dat er geen grond is om aan te nemen dat de Svb zijn beleid niet correct heeft toegepast. Het hoger beroep wordt afgewezen en de eerdere besluiten blijven in stand.

Uitspraak

22.2533 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2022, 22/417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Wijlen [Appellant] (appellant), en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 juni 2024
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: N. Benhaddou
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Namens appellante is verschenen mr. R. Küçükünal, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn en mr.drs. N. Diamant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante ontvangt met ingang van 1 februari 2007 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Appellanten ontvingen over de periode van 1 februari 2007 tot en met 23 juli 2015 bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De AIO-aanvulling is per 24 juli 2015 op verzoek van appellanten beëindigd in verband met een verblijf in het buitenland van langer dan 13 weken.
2. Appellanten hebben op 23 december 2016 opnieuw een AIO-aanvulling aangevraagd. Op het aanvraagformulier is ingevuld dat appellant een woning in Turkije bezit met een waarde van € 8.848,04.
3. Naar aanleiding van de aanvraag om een AIO-aanvulling heeft de Svb een vermogensonderzoek ingesteld. Uit het onderzoek kwam onder meer naar voren dat appellant eigenaar is van een tweetal woningen in Turkije.
4. Omdat het vermogen vanaf februari 2007 hoger was dan het grensbedrag heeft de Svb vervolgens met een besluit van 5 oktober 2017 de AIO-aanvulling van appellanten ingetrokken over de periode van februari 2007 tot en met september 2017. De Svb heeft met een besluit van eveneens 5 oktober 2017 de over de periode van februari 2007 tot en met september 2017 betaalde AIO-aanvulling van appellanten teruggevorderd tot een bedrag van € 35.192,97. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt zodat deze besluiten in rechte vaststaan.
5. Appellant heeft bij brief, ontvangen op 14 februari 2021, verzocht om terug te komen op de besluiten van 5 oktober 2017.
6. Met een besluit van 29 juni 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 februari 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het verzoek om herziening afgewezen. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd. De besluitvorming is volgens de Svb evenmin onmiskenbaar onjuist.
7. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
8. In geding is het verzoek van appellanten dat ertoe strekt dat de Svb terugkomt op de besluiten van 5 oktober 2017. De Svb heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. Uit de uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, vloeit voort dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel is gekomen dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. Als het bestuursorgaan beleid voert met betrekking tot – kort gezegd – de toepassing van artikel 4:6 van de Awb, toetst de bestuursrechter in de eerste plaats of het bestuursorgaan een juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid.
9.1.
De Svb voert een dergelijk beleid. Dit beleid houdt – voor zover hier van belang – in dat de Svb terugkomt van een besluit als het onmiskenbaar onjuist is.
10. Zoals ter zitting namens appellante is toegelicht, is niet in geschil dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Appellante voert aan dat de Svb met het uitgevoerde onderzoek naar vermogen in het buitenland van AIO-gerechtigden met een ander land van herkomst dan Nederland, in strijd heeft gehandeld met het discriminatieverbod. Nu appellanten waren geselecteerd voor dit onderzoek en de resultaten daarvan ten grondslag zijn gelegd aan de besluitvorming van de Svb, zijn de besluiten van 5 oktober 2017 onmiskenbaar onjuist. Ter onderbouwing hiervan hebben appellanten verwezen naar in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verkregen stukken. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
11. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen blijkt uit de gedingstukken dat, anders dan de gemachtigde van appellante heeft toegelicht, in het geval van appellanten het onderzoek naar het vermogen van appellanten niet is gedaan in het kader van het projectmatig onderzoek, maar naar aanleiding van de aanvraag om een AIO-aanvulling van 23 december 2016. Hierbij hebben appellanten op het ingeleverde aanvraagformulier bij de vraag of zij eigenaar zijn van de woning op het adres buiten Nederland ‘ja’ aangekruist. De start van het onderzoek was dus gelegen in een concreet en objectief feit in het individuele geval van appellanten. De stelling dat sprake is geweest van een onmiskenbaar onjuist besluit doordat het berust op een discriminatoire behandeling, mist dus feitelijke grondslag. Daarom bestaat geen grond om aan te nemen dat de Svb zijn beleid niet juist heeft toegepast. In de stellingen van appellante wordt verder geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de afwijzing van het herzieningsverzoek van appellanten evident onredelijk is.
12. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat de besluiten van 5 oktober 2017 in stand blijven.
13. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Appellante krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. Benhaddou (getekend) A.M. Overbeeke