ECLI:NL:CRVB:2024:1190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 3 december 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J. van Helden, en het Uwv werd vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de medische situatie van appellante zorgvuldig te werk is gegaan. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is verricht en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van appellante adequaat is beoordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat appellante in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de weigering van de WIA-uitkering in stand gelaten, met verbetering van gronden, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep.