ECLI:NL:CRVB:2024:1189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
23/2526 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 27 juni 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die zich op 18 september 2019 ziekmeldde, betwist de beslissing van het Uwv en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 mei 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.C. Hoorweg-de Boer, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.K. Affia. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat de medische en arbeidskundige grondslagen voldoende zijn onderbouwd. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelt dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2526 WIA
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 juli 2023, 22/922 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 27 juni 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.C. Hoorweg-de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoorweg-de Boer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor
32,94 uur per week. Op 18 september 2019 heeft zij zich ziekgemeld. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 46,36%. Het Uwv heeft bij besluit van 8 december 2021 aan appellante met ingang van 15 september 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de
Wet WIA toegekend. Het Uwv heeft bij een tweede besluit van 8 december 2021 vastgesteld dat appellante vanaf 15 april 2022 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
De ex-werkgever van appellante heeft tegen het besluit van 8 december 2021, waarin appellante een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend, bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft de ex-werkgever aangevoerd dat niet de hoogst mogelijke verdiencapaciteit is vastgesteld. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van de ex-werkgever heeft het Uwv op
23 maart 2022 aan appellante en de ex-werkgever meegedeeld dat hij voornemens is het primaire besluit te herzien en de WIA-uitkering van appellante te beëindigen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een rapport van 23 maart 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Bij besluit van 25 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv in overeenstemming met het voornemen het bezwaar van de
ex-werkgever gegrond verklaard, het primaire besluit herzien en de WIA-uitkering van
appellante beëindigd met ingang van 27 juni 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft in beroep appellante uitgenodigd voor een spreekuur bij een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat spreekuur heeft op 6 december 2022 plaatsgevonden. In het rapport van 5 januari 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de bevindingen naar aanleiding van het verrichte fysieke spreekuur en de in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geven voor wijziging van de FML van 5 november 2021. Wat betreft de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat dat er sinds de eerstejaars ZW-beoordeling geen duidelijke verbetering was opgetreden, maar dat destijds een ruimere urenbeperking is gegeven omdat appellante bezig was met een intensief behandeltraject. Dit kostte appellante veel energie. Aangezien deze behandeling inmiddels gestaakt was is er bij de beoordeling van de WIA-aanvraag van appellante ruimte gezien om het aantal uren bij te stellen naar 6 uur per dag en 30 uur per week.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend geacht en geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan hun conclusies. Appellante heeft medische informatie overgelegd, maar daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verkeerde inschatting hebben gemaakt van haar belastbaarheid. De stelling van appellante dat zij meer beperkt geacht moet worden op de onderdelen conflicthantering en concentratie en dat een verdergaande urenbeperking aangenomen moet worden, vindt geen steun in de medische informatie die zij heeft overgelegd. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat in de door appellante overgelegde informatie van psychiater dr. H.N. Sno beperkingen worden genoemd die in grote lijnen overeen komen met de beperkingen zoals beschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en opgenomen in de FML van 5 november 2021. Dit alles betekent dat het Uwv mocht uitgaan van de juistheid van de medische rapporten en de daarbij behorende FML. Het aspect conflicthantering is in geen van de geduide functies een kenmerkende belasting. Dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de heroverweging in bezwaar bij het (opnieuw) raadplegen van het CBBS tot andere functies is gekomen, maakt het onderzoek op zichzelf niet onzorgvuldig.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante blijft van mening dat er een discrepantie bestaat tussen de diagnose die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld en de diagnose van psychiater Sno. Zij is van mening dat er een niet gering verschil is in de geduide beperkingen op het gebied van concentratie en conflicthantering. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv niet heeft gemotiveerd waarom er geen ruimere beperking in duurbelasting geldt. Zij is van mening dat niet kenbaar is getoetst aan de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Met name is het dagverhaal/functioneren in de thuissituatie/privésituatie onvoldoende in de beoordeling meegewogen. Zo is niet meegewogen dat zij als jonge vrouw weer thuis is gaan wonen omdat zij onvoldoende energie had om voor zichzelf te zorgen. Appellante krijgt bij een te hoge belasting toenemende klachten als hoofdpijn, prikkelbaarheid, flashbacks en nachtmerries. Gezien haar energetische beperking heeft zij meer hersteltijd nodig, ook uit preventief oogpunt. Appellante heeft een de functieomschrijving van haar huidige functie als secretaris adviesraad overgelegd en aangevoerd dat uit haar ervaring in die functie blijkt dat een ruimere urenbeperking gewenst is. Appellante heeft in hoger beroep verzocht om een onafhankelijk verzekeringsgeneeskundige te benoemen. Appellante heeft ook aangevoerd dat het Uwv in beroep dezelfde arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ingeschakeld en dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Appellante heeft uitdrukkelijk verzocht om inschakeling van een andere arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellante heeft in hoger beroep een
e-mail van 17 oktober 2023 ingezonden van arbeidsdeskundige E. Audenaerde. Volgens Audenaerde zijn de bevindingen van de medisch experts onvoldoende meegewogen in het beschrijven van de belastbaarheid van appellante. Als deze situatie zich voordoet dient een arbeidsdeskundige in overleg te gaan met de verzekeringsarts. Audenaerde deelt de visie van de arbeidsdeskundige van het Uwv ook niet ten aanzien van het vastgestelde opleidingsniveau. Volgens Audenaerde houdt het volbrengen van een opleiding niet automatisch in dat diegene ook op dat opleidingsniveau in arbeid kan functioneren.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft op verzoek van appellante de notities functiebelasting van de primaire arbeidsdeskundige overgelegd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Medische beoordeling
4.1.
Appellante beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. In de FML van 5 november 2021 zijn beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren opgenomen. Zij is aangewezen geacht op werk waarbij zij niet of nauwelijks wordt afgeleid door lawaai van activiteiten van anderen, op een voorspelbare werksituatie, op werk zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en zonder hoog handelingstempo met uitzondering van laag complexe taken. Appellante kan een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren. Zij is aangewezen op werkzaamheden zonder leidinggevende aspecten en is beperkt in het omgaan met emotionele problemen van anderen. Tenslotte is in de FML van 5 november 2021 een urenbeperking opgenomen tot gemiddeld ongeveer 6 uur per dag en gemiddeld 30 uur per week. Ook is daarin vastgesteld dat appellante niet elke avond en niet ’s nachts kan werken.
4.2.
Anders dan appellante heeft gesteld, is er geen aanleiding om aan te nemen dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat door de verzekeringsartsen afdoende rekening is gehouden met de objectiveerbare beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 januari 2023 vastgesteld dat voor de door appellante gestelde verminderde concentratie bij geen van de verschillende beoordelingen aanwijzingen zijn gevonden. Hij heeft genoegzaam toegelicht dat appellante de relatief milde referentiewaarde in het CBBS, namelijk het vasthouden van de aandacht gedurende een half uur, vol kan houden. Het rapport van 2 augustus 2021 van psychiater Sno biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat voor appellante op de datum in geding verdergaande beperkingen op het gebied van concentratie en conflicthantering gelden dan in de FML van 5 november 2021 zijn neergelegd. De door de psychiater aangegeven verwoording van de psychische belastbaarheid van appellante stemt in grote lijnen overeen met de in die FML neergelegde beperkingen. De psychiater heeft daarbij ook nadrukkelijk naar voren gebracht dat de uiteindelijke verwoording van de belastbaarheid is voorbehouden aan een verzekeringsarts. Aan de mening van Audenaerde in de email van 17 oktober 2023 over de medische beperkingen kan niet de door appellante gewenste waarde worden gehecht. Audenaerde is geen verzekeringsarts, maar een arbeidsdeskundige en het behoort niet tot de expertise van een arbeidsdeskundige om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Er zijn evenmin aanknopingspunten om het standpunt van appellante te volgen dat er een ruimere urenbeperking moet worden aangenomen. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden. Aan hoe appellante zelf haar klachten heeft ervaren, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. De enkele stelling dat appellante in de praktijk heeft ervaren dat het verrichten van arbeid in de omvang van haar huidige werkzaamheden als secretaris adviesraad voor 16 uur per week voor haar het maximaal haalbare is, is onvoldoende voor het aannemen van een ruimere urenbeperking. Uit de stukken is niet gebleken dat en in hoeverre bij deze werkzaamheden rekening is gehouden met de in de FML vastgelegde beperkingen van appellante. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de arbeidskundige beoordeling, vormt geen aanleiding anders te concluderen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. Hieraan wordt toegevoegd dat er geen (rechts-)regel aan in de weg staat dat een arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) meerdere keren betrokken is bij een beoordeling van dezelfde appellant (zie ook de uitspraak van de Raad van 9 november 2023 [1] ).
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv, uitgaande van de FML van 5 november 2021, voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn en dat appellante voldoet aan het in die functies verlangde opleidingsniveau. De stelling van Audenaerde, dat bij het vaststellen van het opleidingsniveau de door appellante afgeronde opleiding niet maatgevend mag zijn, wordt niet gevolgd. Daarbij wordt nog overwogen dat op basis van de door haar gevolgde opleidingen het opleidingsniveau van appellante is vastgesteld op 5. De functies die zijn gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid vereisen maximaal opleidingsniveau 4.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) O.N. Haafkes