ECLI:NL:CRVB:2024:1184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
23/2551 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door drs. R. Kaya, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk had verklaard. Het Uwv had op 1 september 2022 aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. Appellant stelde dat hij het bezwaarschrift op 29 september 2022 had verzonden, maar het Uwv ontving dit pas op 18 oktober 2022, wat te laat was volgens de geldende termijn van zes weken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 2 mei 2024, waarbij appellant aanwezig was, maar het Uwv niet. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De Raad bevestigde dat het aan de verzender is om aan te tonen dat een stuk tijdig ter post is bezorgd, vooral bij niet-aangetekende verzending. Aangezien appellant hierin niet was geslaagd, bleef de beslissing van het Uwv om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in stand.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Dit betekende dat er geen ruimte was voor een inhoudelijke beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, en dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht zou ontvangen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juni 2024.

Uitspraak

23/2551 WIA
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2023, 22/7621 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht het bezwaar van appellant
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft drs. R. Kaya hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door drs. Kaya. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 1 september 2022 aan appellant met ingang van 6 mei 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierbij vastgesteld op 41,03%.
1.2.
Bij besluit van 18 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. In antwoord op de vraag wat de reden is dat het bezwaar te laat is ingediend, heeft appellant verklaard dat hij het bezwaarschrift op 29 september 2022 per post heeft ingediend. Dit bezwaarschrift heeft het Uwv niet ontvangen. Op 18 oktober 2022 heeft appellant het bezwaarschrift per fax (opnieuw) verzonden. Het Uwv heeft het bezwaarschrift toen wel ontvangen, maar dit was te laat. De termijn om bezwaar te maken liep namelijk tot en met 13 oktober 2022.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat als een verzender kiest voor niet-aangetekende verzending, het volgens vaste rechtspraak [1] aan de verzender is om aannemelijk te maken dat het stuk tijdig ter post is bezorgd. Appellant heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig – zoals hij stelt op 29 september 2022 – heeft ingediend. Daarom heeft het Uwv het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk verklaard.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft verzocht om het besluit van het Uwv over zijn mate van arbeidsongeschiktheid inhoudelijk te beoordelen en te bepalen dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Wat betreft de te late indiening van het bezwaar heeft appellant verwezen naar zijn eerdere correspondentie daarover met het Uwv.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant heeft omtrent de te late indiening van het bezwaar volstaan met een verwijzing naar wat hij daarover eerder naar voren heeft gebracht. De rechtbank is hier in de aangevallen uitspraak op ingegaan en heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv het bezwaar terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, in stand blijft. Bij deze uitkomst bestaat geen ruimte voor een inhoudelijke beoordeling van het besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S. Pouw

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb
Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Raad van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1199.