ECLI:NL:CRVB:2024:1184
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door drs. R. Kaya, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk had verklaard. Het Uwv had op 1 september 2022 aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. Appellant stelde dat hij het bezwaarschrift op 29 september 2022 had verzonden, maar het Uwv ontving dit pas op 18 oktober 2022, wat te laat was volgens de geldende termijn van zes weken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 2 mei 2024, waarbij appellant aanwezig was, maar het Uwv niet. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De Raad bevestigde dat het aan de verzender is om aan te tonen dat een stuk tijdig ter post is bezorgd, vooral bij niet-aangetekende verzending. Aangezien appellant hierin niet was geslaagd, bleef de beslissing van het Uwv om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren in stand.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Dit betekende dat er geen ruimte was voor een inhoudelijke beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, en dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht zou ontvangen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juni 2024.