ECLI:NL:CRVB:2024:1168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/2455 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen per 24 januari 2022. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, stelde dat haar medische beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad concludeerde dat, hoewel er sprake is van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na de beëindiging van de eerdere WIA-uitkering, appellante in staat is om meer dan 65% van haar maatmanloon te verdienen. De geselecteerde functies werden als medisch geschikt beoordeeld.

Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. M.H.J.M. Stassen, advocaat van appellante, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Tijdens de zitting op 8 mei 2024 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad heeft de zaak via beeldverbinding behandeld en kwam tot de conclusie dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 14 februari 2022 correct was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor herleving van haar recht op uitkering. De Raad benadrukte dat de medische beoordeling door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat appellante geen nieuwe gronden had ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. De beslissing houdt in dat appellante geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/2455 WIA
Datum uitspraak: 6 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 juli 2023, 22/1414 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WIA-uitkering heeft toegekend per 24 januari 2022. Volgens appellante heeft zij door haar klachten meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.H.J.M. Stassen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak via beeldverbinding behandeld op een zitting van 8 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als thuishulp voor twaalf uur per week. Op 1 augustus 2016 heeft zij zich ziekgemeld met whiplashklachten. Bij besluit van 21 juni 2018 heeft het Uwv appellante vanaf 30 juli 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.3.
De WIA-uitkering is bij besluit van 2 maart 2021 beëindigd per 3 mei 2021 omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2021 is bij beslissing op bezwaar van 22 juli 2021 ongegrond verklaard. Het beroep tegen het besluit van 22 juli 2022 is bij uitspraak van 1 augustus 2022 ongegrond verklaard. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd in een uitspraak van 5 juli 2023 [1] .
1.4.
Appellante heeft op 24 januari 2022 bij het Uwv gemeld dat zij toegenomen klachten heeft per 19 januari 2022. Na onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 22 februari 2022 geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Er is bij appellante wel sprake van toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering per 3 mei 2021, maar met haar beperkingen kan appellante meer dan 65% van haar maatmanloon verdienen.
1.5.
Bij besluit van 25 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts terecht heeft geconcludeerd dat sprake is van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts heeft op 14 februari 2022 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met daarin de beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de FML aan te passen. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig gebeurd en is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML.
2.2.
De informatie die appellante in beroep heeft overgelegd, maakt dit niet anders. De stukken waren al bekend bij het Uwv van de vorige procedure of zien op een periode voorafgaand aan de periode waar het nu om gaat. Uit de informatie van de neuroloog van 7 december 2021 en zijn conclusie/beleid blijkt niet dat het Uwv klachten van appellante heeft gemist dan wel dat de beperkingen in de FML zijn onderschat. Ten aanzien van de in beroep ingebrachte informatie van de radioloog van 4 oktober 2022 moet worden vastgesteld dat het radiologisch onderzoek ver na de datum in geding heeft plaatsgevonden, zodat dit niet in de huidige beoordeling kan worden betrokken. Ook uit de informatie van de fysiotherapeut van 8 augustus 2022 blijkt niet dat het Uwv is uitgegaan van een onjuist medisch beeld. Uitgaande van de juistheid van de FML van 14 februari 2022 oordeelt de rechtbank dat de geduide functies in medisch opzicht passend zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante is van mening dat zij meer beperkt is dan is aangenomen door het Uwv. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een brief van de radioloog van 4 oktober 2022 en naar medische informatie die zij op 25 april 2024 heeft ingebracht, die gaat over een controlebezoek bij de neuroloog in september 2023.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Het recht van appellante op een WIA-uitkering kan herleven als appellante binnen vijf jaar na de beëindiging van haar uitkering (per 3 mei 2021) weer minimaal 35% arbeidsongeschikt blijkt te zijn. [2] Daarvoor gelden twee voorwaarden: er moet sprake zijn van een toename van de medische beperkingen ten opzichte van haar medische situatie per 3 mei 2021 en die toename moet een gevolg zijn van dezelfde ziekteoorzaak als die op grond waarvan appellante in 2018 een WIA-uitkering kreeg.
4.3.
Niet in geschil is dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen binnen vijf jaar na 30 juli 2020 en dat zij voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. In geschil is of in de FML van 14 februari 2022 voldoende beperkingen zijn opgenomen en of appellante de geduide functies kan verrichten.
Medische beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft opgenomen slaagt niet. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden ingediend. De Raad is van oordeel dat de conclusies van de verzekeringsartsen uitgebreid en duidelijk zijn gemotiveerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.
4.5.
Over de stukken die appellante op 25 april 2024 zonder enige toelichting heeft ingediend, overweegt de Raad het volgende. Het gaat om brieven van een neuroloog van 9 juli 2023, 21 september 2023 en 15 november 2023, een brief van de afdeling radiologie naar aanleiding van een onderzoek op 17 september 2023, een overzicht van journaalregels van de huisarts over een valincident in maart 2024 en informatie over medicatie tegen zenuwpijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv hierover opgemerkt dat uit de brieven van de neuroloog niet opgemaakt kan worden dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden. De neuroloog kan de klachten van appellante niet verklaren of medisch objectiveren. Ook de brief over het radiologisch onderzoek op 17 september 2023 leidt niet tot meer beperkingen. In de brief worden geen afwijkingen genoemd die zien op de datum in geding. Het overzicht van de medicatie en het overzicht van de journaalregels van de huisarts hebben evenmin betrekking op de datum in geding. De stukken leiden dan ook niet tot een ander standpunt. De Raad volgt het Uwv hierin. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, levert geen twijfel op aan de juistheid van de FML.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Appellante heeft geen arbeidskundige gronden ingediend. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellante per 19 januari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) D. Kovac

Voetnoten

2.Artikel 57, eerste lid, van de Wet WIA.