ECLI:NL:CRVB:2023:1269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
22/2902 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van WIA-uitkering na beëindiging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die als thuishulp werkte, had zich op 1 augustus 2016 ziekgemeld na een auto-ongeluk en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar na herbeoordeling werd dit percentage verlaagd naar 7,98% en werd haar uitkering beëindigd. Appellante was van mening dat haar beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar waren. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, ondersteund door nieuwe medische informatie. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De door appellante ingebrachte medische informatie werd niet als voldoende onderbouwing gezien voor haar standpunt dat zij meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante, waarbij de overwegingen van de rechtbank werden onderschreven. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.2902 WIA

Datum uitspraak: 5 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 augustus 2022, 21/2100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.J.M. Stassen, advocaat, hoger beroep ingesteld, aanvullende gronden van het hoger beroep en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een aanvullend stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als thuishulp voor 12 uur per week. Zij heeft zich op
1 augustus 2016 ziekgemeld voor dit werk vanwege fysieke klachten na een auto ongeval. Het Uwv heeft appellante per 30 juli 2018 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 23 april 2020 is deze uitkering per 30 juli 2020 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een heroverweging heeft appellante op 22 december 2020 het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft appellante niet in staat geacht haar eigen werk te verrichten, maar wel tot de functies archiefmedewerker (sbc-code 315132), archiefmedewerker (sbc-code 553020) en administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 315100). Berekend is dat appellante 0% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 2 maart 2021 het recht van appellante op een WIA-uitkering met ingang van 30 juli 2020 beëindigd, omdat ze minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en medische informatie van haar behandelaars ingebracht. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd. In het rapport van 15 juli 2021 heeft zij geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het bezwaar van appelante aanleiding gezien alle geselecteerde functies te laten vervallen, omdat deze niet voldoen aan het vereiste opleidingsniveau of vanwege een overschrijding van de belastbaarheid van appellante. Omdat er geen functies resteren heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd, bestaande uit de functies van monteur printplaten, administratief ondersteunend medewerker en telefonist (centrale) en medewerker callcenter (inbound). Berekend is dat appellante 7,98% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 maart 2021 gegrond verklaard. Het Uwv heeft hierbij het recht van appellante op een WIA-uitkering beëindigd per 23 september 2021 in plaats van 3 mei 2021, omdat zij per 30 juli 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Hierbij is rekening gehouden met een uitlooptermijn van twee maanden en een dag wegens de nieuw geselecteerde functies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat. Overwogen is dat zij verminderd belastbaar is beschouwd, waarbij rekening is gehouden met de whiplash, adhesieve capsulitis schouder rechts en aspecifieke, chronische rugpijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende begrijpelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat aanvullende beperkingen aan te nemen. Appellante heeft haar standpunt dat zij meer beperkt is, niet onderbouwd met (andere) medische stukken. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom de functies geschikt zijn voor appellante en voldoen aan haar opleidingsniveau en belastbaarheid. Geconcludeerd is dat het recht van appellante op WIA-uitkering terecht is beëindigd per 23 september 2021.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Zij houdt staande dat haar beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing hiervan heeft appellante in hoger beroep medische informatie ingebracht van de behandelend reumatoloog, fysiotherapeut en radioloog. Hieruit blijkt dat een proces van toenemende artrose gaande is, dat reeds op de datum in geding aanwezig was en voor beperkingen zorgde. Volgens appellante is dit pas later gebleken en op de datum in geding nog niet bekend geweest. Omdat appellante meer beperkt is dan is vastgesteld, houdt zij tevens staande dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij
bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.2.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.2.2.
Aan de door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie van de fysiotherapeut van 8 augustus 2022 kan niet het gewicht worden ontleend dat zij wenst. De brief bevat geen aanknopingspunten appellante te volgen in haar standpunt dat zij meer beperkt is dan is vastgesteld, omdat de informatie niet ziet op de datum in geding van 23 september 2021, geen concrete objectief vastgestelde beperkingen per die datum bevat en ook niet is opgesteld door een medicus.
4.2.3.
De daarnaast door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de reumatoloog van 3 oktober 2019 geeft ook geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Deze informatie is reeds eerder, in de bezwaarfase, door appellante in de procedure gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd in het rapport van 15 juli 2021 en overtuigend gemotiveerd dat de door de reumatoloog vastgestelde artrose in de handen geen aanleiding geeft tot het stellen van aanvullende beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in zijn conclusies gevolgd. Dat de artrose in de loop der tijd is verslechterd is door het Uwv niet ontkend. Echter, dat de artrose op de datum in geding ernstiger is en tot meer beperkingen leidt dan waarmee rekening is gehouden, zoals appellante ter zitting heeft gesteld, is niet met medische informatie onderbouwd. Appellante wordt daarom niet in haar standpunt gevolgd.
4.2.4.
Tot slot leidt de brief van de radioloog van 4 oktober 2022 niet tot een ander oordeel dan de rechtbank over vastgestelde belastbaarheid van appellante heeft gegeven. In deze brief worden de resultaten van een onderzoek van anderhalf jaar na de datum in geding besproken. Deze bieden geen aanknopingspunten appellante verdergaand beperkt te achten dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld.
4.2.5.
Appellante heeft in hoger beroep verder geen medische informatie ingebracht die haar
standpunt onderbouwt dat haar beperkingen zijn onderschat. Er bestaat daarom geen aanleiding haar in haar standpunt te volgen.
4.3.1.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.3.2
Appellante heeft haar standpunt, dat de functies voor haar ongeschikt zijn wegens de door haar gebruikte zware pijnmedicatie, niet met stukken onderbouwd. Dit standpunt geeft daarom geen aanleiding anders te oordelen over de geschiktheid van de functies dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.E. Voorberg, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
(getekend) I.E. Voorberg
(getekend) N. Zwijnenberg