In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die als thuishulp werkte, had zich op 1 augustus 2016 ziekgemeld na een auto-ongeluk en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar na herbeoordeling werd dit percentage verlaagd naar 7,98% en werd haar uitkering beëindigd. Appellante was van mening dat haar beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar waren. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, ondersteund door nieuwe medische informatie. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De door appellante ingebrachte medische informatie werd niet als voldoende onderbouwing gezien voor haar standpunt dat zij meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellante, waarbij de overwegingen van de rechtbank werden onderschreven. De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.