ECLI:NL:CRVB:2024:1132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening Wmo 2015 en persoonsgebonden budget
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante, geboren in 1971, heeft diverse aandoeningen die haar zelfredzaamheid en participatie beperken. Ze heeft een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en heeft in totaal zeven besluiten ontvangen van het college, waarin zij in aanmerking werd gebracht voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 18 juli 2016 tot en met 1 augustus 2021.
Het college heeft in een beslissing op bezwaar van 5 juli 2019 de eerdere besluiten herroepen en een ondersteuningsarrangement vastgesteld, dat bestaat uit ondersteuning bij het huishouden en sociaal en persoonlijk functioneren. Appellante is van mening dat het verstrekte pgb onvoldoende is om de benodigde ondersteuning in te kopen, vooral omdat zij ook in de weekenden en op feestdagen ondersteuning nodig heeft. Het college heeft echter gemotiveerd dat de hoogte van het pgb is gebaseerd op de uurtarieven voor professionele ondersteuning, die maximaal 90% van de kostprijs van de goedkoopste voorziening in natura bedragen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 22 mei 2024 geoordeeld dat het college afdoende heeft gemotiveerd waarom de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening op 1 augustus 2016 is vastgesteld en dat de hoogte van het pgb niet ontoereikend is. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.