ECLI:NL:CRVB:2024:1119

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/1244 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens ontbreken van ingezetenschap en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1994, diende een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op haar achttiende verjaardag niet in Nederland woonde. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door het Uwv werd bevestigd. Appellante stelde dat zij een duurzame band met Nederland had, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om aan te nemen dat zij op haar achttiende verjaardag als ingezetene kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de wetgeving geen ruimte biedt voor uitzonderingen op basis van nationaliteit of intentie om in Nederland te wonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht was, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van ingezetenschap en duurzame band met Nederland. De uitspraak werd gedaan op 29 mei 2024, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/1244 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2023, 22/618 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak
:29 mei 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. V. de Roo, kantoorgenoot van mr. Berendse-de Gruijl. Daarnaast was de vader van appellante aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1994, heeft met een door het Uwv op 9 april 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante psychische klachten heeft. Bij de aanvraag is een Behandelplan van GGZ Delfland van 25 maart 2021 gevoegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante op haar achttiende verjaardag niet in Nederland of een land van de EU, EER of Zwitserland woonde. Met een besluit van 23 juli 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante op haar achttiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was. Appellante woonde op dat moment niet in Nederland en ook niet in een land van de Europese Unie, Liechtenstein, Noorwegen, IJsland of Zwitserland. Appellante heeft tot haar verhuizing naar Nederland, medio november 2019, met name in de Filipijnen gewoond. Appellante had ook geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Dat appellante kort in Nederland heeft gewoond toen zij twee jaar oud was en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het Uwv de Wajong-aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat appellante geen ingezetene van Nederland was op haar achttiende verjaardag. De Wajong 2015 geeft geen ruimte om vanwege de Nederlandse nationaliteit van appellante een uitzondering te maken. Dat een medewerker van het Uwv had medegedeeld dat bij autisme sprake is van een 'grijs gebied’ kan geen rol spelen in de beroepsprocedure, omdat dit gaat over de medische beoordeling. De aanvraag is daar echter niet op afgewezen, maar op het feit dat appellante geen ingezetene is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat zij aangemerkt moet worden als jonggehandicapte als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong. Ze lijdt namelijk aan ASS, een depressieve stoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en PTSS. Ze heeft een Wajong-uitkering nodig. Appellante heeft daarnaast wel een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Zij heeft altijd de intentie gehad om in Nederland te wonen. Ze heeft toen ze twee jaar oud was al vier maanden in Nederland gewoond. Het is niet eerder gelukt om via de Nederlandse ambassade op de Filipijnen naar Nederland te verhuizen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid aanhef en onder a, van de Wajong – en voor zover hier van belang – is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Wajong is ingezetene in de zin van deze wet en de daarop berustende bepalingen de natuurlijke persoon, die in Nederland woont.
4.1.3.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Wajong wordt waar een natuurlijke persoon woont, naar de omstandigheden beoordeeld.
4.2.Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante op [geboortedatum] 2012, de dag dat zij achttien jaar is geworden niet in Nederland woonde, maar op de Filipijnen. In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij op haar achttiende verjaardag niet in Nederland woonde en ook een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland ontbrak.
4.4.
Uit de beschikbare feiten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat appellante op [geboortedatum] 2012, de dag waarop zij achttien jaar werd, een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en als ingezetene kon worden aangemerkt. Appellante woonde op haar achttiende verjaardag op de Filipijnen en is in november 2019 naar Nederland gekomen. Appellante heeft verklaard dat zij op tweejarige leeftijd vier maanden in Nederland heeft gewoond, maar dat zij daarna met haar ouders weer is teruggekeerd naar de Filipijnen. Nadat haar ouders uit elkaar zijn gegaan, heeft haar vader voor 2019 tevergeefs geprobeerd via de Nederlandse ambassade weer naar Nederland te komen. De door appellante omschreven omstandigheden zijn niet te kwalificeren als een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Ook de niet onderbouwde stelling van appellante dat zij altijd al de intentie heeft gehad om in Nederland te wonen, is volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2901) onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard.
4.5.
Appellante heeft zich daarnaast ter zitting op het standpunt gesteld dat het Uwv in haar geval maatwerk had moeten toepassen en haar daarom alsnog een Wajong-uitkering had moeten toekennen. Het weigeren van een Wajong-uitkering leidt in dit concrete geval namelijk tot een onwenselijke en schrijnende situatie voor appellante. Deze grond slaagt niet. Alleen bij hoge uitzondering kunnen bijzondere omstandigheden die niet zijn meegenomen in de afweging van de wetgever aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is bijvoorbeeld zo als niet meegewogen omstandigheden die toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven. In dit geval doen zich zulke omstandigheden niet voor. Zoals het Uwv ook ter zitting heeft toegelicht is het overeenkomstig de bedoeling van de wetgever om de kring van uitkeringsgerechtigden te beperken tot personen die op hun achttiende verjaardag te beschouwen zijn als ingezetenen van Nederland (en ook voor het overige voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering). Ook is er geen aanleiding te veronderstellen dat de wetgever niet heeft overzien wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn voor personen als appellante, die niet op hun achttiende ingezetene waren van Nederland. Toepassing van de regelgeving pakt in dit geval daarmee niet onbedoeld of onvoorzien nadelig voor appellante uit. Om die reden heeft het Uwv terecht kunnen besluiten geen uitzondering te maken voor appellante.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op haar achttiende verjaardag niet in Nederland woonachtig was en evenmin een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, zodat geen recht bestaat op een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) E.X.R. Yi