Uitspraak
:29 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1994, diende een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op haar achttiende verjaardag niet in Nederland woonde. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door het Uwv werd bevestigd. Appellante stelde dat zij een duurzame band met Nederland had, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om aan te nemen dat zij op haar achttiende verjaardag als ingezetene kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de wetgeving geen ruimte biedt voor uitzonderingen op basis van nationaliteit of intentie om in Nederland te wonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering terecht was, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van ingezetenschap en duurzame band met Nederland. De uitspraak werd gedaan op 29 mei 2024, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten.