ECLI:NL:CRVB:2024:1110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 28 december 2021, vastgesteld op 36,73%. Appellant, die zich op 4 november 2019 ziekmeldde met psychische klachten, betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 april 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.C.F. Kramer, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. Y. Huisman.
De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze conclusie. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv hebben voldoende gemotiveerd dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is en dat de geduide functies passend zijn. De Raad wijst erop dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door W.A. Timmer, in aanwezigheid van griffier A.M. Korver, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.