ECLI:NL:CRVB:2024:1104

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/1769 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang in WIA-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te schorsen. Appellant ontving sinds 24 oktober 2012 een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 29 oktober 2021 heeft het Uwv een werkplan opgesteld waarin werd gesteld dat appellant onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie, wat leidde tot de schorsing van zijn uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit werkplan, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het werkplan geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 9 december 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant definitief beëindigd per 1 november 2021, waartegen appellant geen bezwaar heeft gemaakt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. De Raad stelt vast dat appellant met zijn hoger beroep niet meer kan bereiken wat hij nastreeft, namelijk de uitbetaling van zijn WIA-uitkering vanaf 1 november 2021. Dit komt doordat de beëindiging van de uitkering per 1 november 2021 onherroepelijk is geworden. De Raad concludeert dat er geen inhoudelijke beoordeling van het werkplan of het schorsingsbesluit kan plaatsvinden, omdat appellant geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1769 WIA
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2023, 22/1242 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een werkplan van 29 oktober 2021. Daarin staat dat de WIA-uitkering van appellant wordt geschorst. De uitkering is niet uitbetaald vanaf 1 november 2021. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het werkplan niet-ontvankelijk verklaard. Bij onherroepelijk besluit van 9 december 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant vanaf 1 november 2021 beëindigd. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellant
niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Appellant kan met een procedure over het werkplan niet meer bereiken dat zijn WIA-uitkering vanaf 1 november 2021 alsnog wordt uitbetaald.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben naar aanleiding van vragen van de Raad nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant ontving sinds 24 oktober 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft op 29 oktober 2021 een werkplan voor appellant opgesteld. Daarin staat, kort gezegd, dat appellant niet voldoende meewerkt aan zijn re-integratie en dat om die reden zijn uitkering zal worden geschorst.
1.2.
In een besluit van 12 november 2021 heeft het Uwv appellant bericht dat hij vanaf
1 november 2021 geen uitkering meer krijgt, totdat hij de vragen van de adviseur werk beantwoordt. Doet hij dat niet, dan wordt de uitkering beëindigd.
1.3.
Appellant heeft op 10 december 2021 bezwaar gemaakt tegen het werkplan van
29 oktober 2021. Bij besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het werkplan geen besluit is.
1.4.
Bij besluit van 9 december 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant vanaf
1 november 2021 definitief beëindigd. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.5.
Mede naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv in 2024 met appellant overlegd en hem in de gelegenheid gesteld alsnog mee te werken aan zijn re-integratie, wat zou kunnen leiden tot herstel van de WIA-uitkering. Appellant heeft aangegeven dat hij zich in het geheel niet in staat acht mee te werken aan zijn re-integratie. Dit overleg heeft niet geleid tot nieuwe besluitvorming.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank is het eens met het Uwv dat het werkplan geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het werkplan terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft appellant verder niet gevolgd in zijn standpunt dat het bezwaarschrift van 10 december 2021 moet worden aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift [1] tegen het besluit van 12 november 2021. Toen het bezwaarschrift van 10 december 2021 werd ingediend, was het besluit van 12 november 2021 al genomen. Het bezwaarschrift is dus niet voor het begin van de bezwaartermijn ingediend.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt dat
niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar achterwege had moeten blijven. Appellant vindt dat het Uwv het schorsingsbesluit van 12 november 2021 ook aan hem had moeten zenden en dat het Uwv had moeten begrijpen dat het bezwaarschrift tegen het werkplan materieel ook was gericht tegen het schorsingsbesluit van 12 november 2021. Verder stelt appellant dat door toedoen van het Uwv een verwarrende situatie is ontstaan. Het Uwv heeft het bezwaarschrift van de kinderen van appellant tegen het schorsingsbesluit van 12 november 2021
niet-ontvankelijk verklaard, omdat de kinderen geen machtiging van hun vader hadden overgelegd. Het Uwv heeft nagelaten om de gemachtigde van appellant over die bezwaarprocedure te informeren. In ieder geval had deze situatie aanleiding moeten zijn om een hoorzitting te houden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Voordat de Raad toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep moet worden beoordeeld of appellant daarbij belang heeft. De Raad komt tot het oordeel dat appellant geen procesbelang heeft en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk is.
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak [2] bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.3.
Bij besluit van 9 december 2022 is de WIA-uitkering van appellant per 1 november 2021 beëindigd. Tegen dat besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting bepleit dat het onderhavige hoger beroep ook ziet op het
WIA-beëindigingsbesluit van 9 december 2022. Daar gaat de Raad niet in mee. Dat de gemachtigde van appellant geen aanleiding heeft gezien om tegen dit besluit, waarmee gemachtigde van appellant als sinds ten minste de zitting bij de rechtbank op 8 mei 2023 bekend kon zijn, bezwaar te maken, maakt niet dat dat besluit onderwerp van geschil kan zijn in deze hoger beroepsprocedure.
4.4.
Dat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 1 november 2021 onherroepelijk is geworden. Een inhoudelijk oordeel over het werkplan van 29 oktober 2021 en het schorsingsbesluit van 12 november 2021 kan appellant niet meer opleveren wat hij wil bereiken, namelijk de uitbetaling van zijn WIA-uitkering vanaf 1 november 2021. Zelfs al zou de schorsing van de WIA-uitkering per 1 november 2021 ongedaan worden gemaakt, dan zal dat niet leiden tot uitbetaling van de WIA-uitkering per die datum. Uit het beëindigingsbesluit van 9 december 2022 volgt immers dat appellant per 1 november 2021 helemaal geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
4.5.
Hieruit volgt dat appellant geen procesbelang heeft bij een oordeel van de Raad over de vraag of het bezwaarschrift van 10 december 2021 nu wel of niet ontvankelijk is en evenmin over de vraag of dat bezwaarschrift had moeten worden opgevat als zijnde gericht tegen het schorsingsbesluit van 12 november 2021.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep is dus niet-ontvankelijk omdat appellant bij een beoordeling daarvan geen procesbelang meer heeft. Dit betekent dat de Raad geen oordeel zal geven over de vraag of het bezwaarschrift van appellant tegen het werkplan terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
6. Omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 6:10 van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.