ECLI:NL:CRVB:2024:1088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
23/664 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de conclusie dat de appellant over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv in stand gelaten, waarbij werd geoordeeld dat de appellant in staat is om ten minste een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar is. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische situatie van de appellant, die onder andere ADHD en handklachten omvatte. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor een Wajong-uitkering. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak bevestigde de weigering van de Wajong-uitkering, waardoor de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/664 WAJONG
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 januari 2023, 21/3790 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikt hij (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 april 2024. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1982, heeft met een door het Uwv op 20 juli 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij klachten aan de handen heeft en een stabiele en overzichtelijke werksituatie nodig heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 10 november 2020 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 13 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de klachten van appellant. Hierbij gaat het om psychische klachten die (onder meer) verband houden met de ADHD/ADD en het middelengebruik, de handklachten waarvoor de diagnose carpaletunnelsyndroom is gesteld en de voetklachten die bij appellant na de aanvraag van de Wajong-uitkering zijn ontstaan en waarvoor appellant tijdelijk beperkingen heeft. Met name de psychische beperkingen zijn blijvend van aard. Deze hebben (onder meer) betrekking op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige prikkels en het omgaan met conflicten. Ook zijn werkzaamheden waarbij intensieve communicatieve interactie is vereist niet passend voor appellant. De beperkingen die verband houden met de lichamelijke aandoeningen zijn niet blijvend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover opgemerkt dat er geen redenen zijn aan te nemen dat deze langer dan een half jaar zullen aanhouden, mits juist behandeld. Met de beperkingen is appellant volgens deze verzekeringsarts tenminste vier uur per dag belastbaar. De situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ is niet aan de orde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank ook op heldere wijze uitgelegd waarom appellant één uur aaneengesloten kan werken. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat appellant geen (grote) problemen heeft bij het uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen, geen geheugenstoornis heeft of beperkingen bij het herinneren en geen ernstig probleem heeft bij het richten en vasthouden van de aandacht. Er is ook geen sprake van onbedwingbaar gedrag. Het feit dat appellant moeite stelt te hebben met het vasthouden van de aandacht en snel is afgeleid, betekent nog niet dat hij niet in staat is één uur aaneengesloten te werken, mede omdat er activiteiten zijn die appellant gedurende een langere tijd (langer dan één uur) heeft kunnen doen. Evenmin zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische redenen om aan te nemen dat appellant niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij in aanmerking genomen dat er geen stoornis is in de taalvaardigheid. Evenmin zijn er medische aandoeningen waardoor het aannemelijk is dat appellant niet in staat zou zijn om instructies te begrijpen, te onthouden en om handelingen zelfstandig en op de juiste wijze uit te voeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank hiermee afdoende gemotiveerd waarom appellant op medisch gebied arbeidsvermogen heeft. De door appellant in beroep overgelegde medische informatie heeft de rechtbank niet tot het oordeel geleid dat de onderzoeksbevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellant in staat is een bepaalde taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren, namelijk het plaatsen van onderdelen op een printplaat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat het een voornamelijk zittende functie met een lichte fysieke inspanning voor de handen betreft. De werknemer heeft een eigen werktafel en er is weinig interactie met collega’s. Ook heeft deze arbeidsdeskundige gemotiveerd dat appellant over basale werknemersvaardigheden beschikt. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat appellant weliswaar moeite heeft met theorie, maar dat hij praktijkopdrachten goed kan uitvoeren. Uit het feit dat appellant een diploma op de Lagere Land- en Tuinbouwschool heeft behaald en een lange tijd in de bouw heeft gewerkt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afgeleid dat appellant in staat is om instructies te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en ook dat hij gemaakte afspraken kan nakomen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien dit onjuist te achten. Nu sprake is van een laattijdige aanvraag en appellant ten tijde van de aanvraag beschikte over arbeidsvermogen heeft het Uwv volgens de rechtbank ervoor kunnen kiezen de periode in het verleden niet te onderzoeken. [1]
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank de aanwezige medische informatie niet op juiste waarde heeft geschat en dat er voldoende twijfel had moeten ontstaan bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellant heeft benadrukt dat zijn sociale leven en het ontbreken van een relevant werkverleden contraindicaties vormen, waaraan door de rechtbank onvoldoende waarde is gehecht. Volgens appellant had dan ook niet voorbij mogen worden gegaan aan zijn verzoek een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Appellant heeft benadrukt dat naast de diagnose ADHD, tevens de diagnose ADD is vastgesteld, wat ten grondslag ligt aan het gebruik van verslavende middelen. Appellant heeft verder benadrukt dat hij ernstige klachten heeft aan zijn handen, waardoor hele kleine dynamische/statische verrichtingen zeer pijnlijk zijn. Volgens appellant is er aanleiding voor een beperking in de duurbelastbaarheid vanwege zijn klachten op energetische gronden (stoornis in de energiehuishouding met grote noodzaak tot recuperatie), preventieve gronden (voorkomen van zelfverwonding) en verminderde beschikbaarheid. Dit zou maken dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Appellant is dan ook van mening dat hij – mede gelet op zijn handklachten – niet in staat is onderdelen te plaatsen op een printplaat. Tot slot heeft appellant benadrukt dat zijn verslaving uiterst contraproductief is in een arbeidsorganisatie.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per 20 juli 2020 (de dag dat de aanvraag is ontvangen) arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant arbeidsvermogen heeft omdat hij ten minste een uur aaneengesloten kan werken, ten minste vier uur per dag belastbaar is, basale werknemersvaardigheden heeft en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank heeft alle beroepsgronden helder en inzichtelijk besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Naar aanleiding van de gronden van het hoger beroep voegt de Raad daaraan het volgende toe.
4.3.1.
Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant heeft onderschat. De stelling van appellant dat zijn verslaving uiterst contraproductief in een arbeidsorganisatie is en dat de arbeidsdeskundige de verslaving niet heeft betrokken in de beoordeling, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 februari 2021 vastgesteld dat sprake is van ADHD en middelengebruik, dat appellant moeite heeft met concentreren en functioneren in een arbeidsmatige setting, een verstoord dag-nachtritme en veel moeite heeft met conflictsituaties en samenwerking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de primaire arts met de claim van appellant meegaat en dat appellant daarom onder meer is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige prikkels en rekening houdend met een beperking ten aanzien van het omgaan met conflicten. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van die beperkingen de taak van samenstellen printplaten geselecteerd. Niet gebleken is dat appellant deze taak – gelet op voornoemde beperkingen – niet zou kunnen vervullen.
4.3.2.
Wat betreft de handklachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aangenomen in die zin dat het werk niet zwaar belastend mag zijn. Beperkingen zijn er met name gezien ten aanzien van krachtinspanning met de handen, zoals bij tillen, gooien en scheppen. In zijn rapport van 22 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog benadrukt dat er geen informatie beschikbaar is, waaruit zou blijken dat de aangenomen beperkingen niet voldoende zijn. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie ingebracht waaruit volgt dat hij niet in staat is tot (hele) kleine dynamische/statische verrichtingen. Gelet op de aangenomen beperkingen, kan appellant in staat worden geacht de taak van samenstellen printplaten te vervullen.
4.3.3.
Nu de Raad het oordeel van de rechtbank onderschrijft dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen in voldoende mate rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellant, volgt de Raad de rechtbank ook in haar oordeel dat er geen aanleiding bestond een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Ook in hoger beroep bestaat geen aanleiding om een deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.3 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 20 juli 2020 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 7 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1633.