ECLI:NL:CRVB:2024:1062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
23/898 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake toeslag op WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker, die sinds 1992 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2021. Deze uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank Limburg van 10 januari 2020, waarin het bezwaar van verzoeker tegen de hoogte van zijn toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) ongegrond werd verklaard. Verzoeker stelt dat zijn toeslag niet correct is berekend en dat er nieuwe feiten zijn die herziening rechtvaardigen. Het Uwv heeft echter aangegeven dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de Raad niet eerder kende.

De Raad heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat verzoeker geen nieuwe feiten heeft aangedragen die voor de uitspraak van 14 juli 2021 relevant zouden zijn geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de toeslag correct is berekend en dat verzoeker in wezen de juistheid van de eerdere uitspraak opnieuw probeert te betwisten. De Raad heeft ook opgemerkt dat de berekening van de WAO-uitkering buiten de omvang van het geding valt. Uiteindelijk heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Verzoeker krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/898 TW
Datum uitspraak: 23 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
14 juli 2021, 20/621
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of aanleiding bestaat de uitspraak van de Raad van 14 juli 2021, waarbij de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 januari 2020 is bevestigd, te herzien. Volgens verzoeker is hiertoe voldoende aanleiding aanwezig. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het verzoek van verzoeker moet worden afgewezen.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 14 juli 2021, 20/621. [1]
Het Uwv heeft op dit verzoek een reactie gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Mr. S. Ikiz, advocaat, heeft zich gesteld als gemachtigde van verzoeker.
Het verzoek is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 11 april 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Ikiz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om herziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker ontvangt sinds 1992 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met ingang van 29 april 2009 heeft het Uwv deze uitkering aangevuld met een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) van € 2,32 bruto per dag. Op 3 augustus 2018 heeft verzoeker het Uwv verzocht om zijn toeslag te verhogen omdat zijn totale netto-inkomen lager is dan het voor hem geldende sociaal minimum. Met een besluit van 2 oktober 2018 heeft het Uwv verzoeker meegedeeld dat geen aanleiding bestaat om zijn toeslag, die ingaande 1 juli 2018 € 2,68 bruto per dag bedraagt, te verhogen. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit heeft het Uwv met de beslissing op bezwaar van 23 november 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van verzoeker tegen deze beslissing op bezwaar op 10 januari 2020 ongegrond verklaard. Met de uitspraak van 14 juli 2021 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Met een uitspraak van 19 januari 20232 heeft de Raad een verzoek van verzoeker van 26 juli 2021 om herziening van zijn uitspraak van 14 juli 2021, afgewezen.
Verzoek
2.1.
Verzoeker heeft de Raad op 6 februari 2023 verzocht om herziening van zijn uitspraak van 19 januari 2023. Op 23 maart 2023 en 11 april 2023 heeft verzoeker zijn verzoek aangevuld. Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard met zijn verzoek te beogen dat zijn toeslag wordt verhoogd doordat de uitspraak van 14 juli 2021 wordt herzien, en niet de uitspraak van 19 januari 2023. Verzoeker heeft aangevoerd dat de hoogte van zijn toeslag niet juist is berekend en sprake is van een negatief verschil van ruim € 325,- netto, ten opzichte van de bijstandsnorm. Volgens verzoeker heeft het Uwv de Raad hierover foutieve informatie verstrekt. Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat het Uwv de hoogte van zijn WAO-uitkering niet correct heeft berekend, omdat daarbij is uitgegaan van 23, in plaats van 21,75 loondagen.
2.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover het verzoek ziet op herziening van de uitspraak van 14 juli 2021, dit moet worden afgewezen.

Het oordeel van de Raad

3. De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat de uitspraak van 14 juli 2021 te herzien aan de hand van de argumenten die verzoeker in zijn verzoek heeft aangevoerd, de gronden van zijn verzoek. De Raad komt tot het oordeel dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 14 juli 2021 geoordeeld dat het Uwv de toeslag van verzoeker juist heeft berekend. Tevens heeft de Raad overwogen dat het in artikel 2 en 8 van de TW vermelde normbedrag een brutobedrag is, waarvan het Uwv niet mag afwijken. Wat verzoeker heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in de aan de uitspraak voorafgegane procedures en in het geding dat tot die uitspraak heeft geleid, alsmede van wat hij in zijn eerdere verzoek om herziening naar voren heeft gebracht. Verzoeker heeft in zijn nu aan de orde zijnde (herzienings)verzoek geen feiten of omstandigheden genoemd die bij hem niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak van 14 juli 2021. Reeds daarom voldoet dit verzoek niet aan de in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb gestelde eisen. Verzoeker beoogt met zijn standpunt in feite de juistheid van die uitspraak alsnog te betwisten. Naar vaste rechtspraak3 [2] is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
De hoogte van de WAO-uitkering valt buiten de omvang van het geding. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 19 januari 2023 heeft overwogen kan de berekening van het aantal in aanmerking te nemen loondagen niet leiden tot herziening van de uitspraak van 14 juli 2021.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek om herziening moet worden afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 14 juli 2021 in stand blijft.
5. Verzoeker krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Verzoeker krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

2.3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2056.