ECLI:NL:CRVB:2024:1062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake toeslag op WAO-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker, die sinds 1992 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2021. Deze uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank Limburg van 10 januari 2020, waarin het bezwaar van verzoeker tegen de hoogte van zijn toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) ongegrond werd verklaard. Verzoeker stelt dat zijn toeslag niet correct is berekend en dat er nieuwe feiten zijn die herziening rechtvaardigen. Het Uwv heeft echter aangegeven dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de Raad niet eerder kende.
De Raad heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat verzoeker geen nieuwe feiten heeft aangedragen die voor de uitspraak van 14 juli 2021 relevant zouden zijn geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de toeslag correct is berekend en dat verzoeker in wezen de juistheid van de eerdere uitspraak opnieuw probeert te betwisten. De Raad heeft ook opgemerkt dat de berekening van de WAO-uitkering buiten de omvang van het geding valt. Uiteindelijk heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Verzoeker krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.