ECLI:NL:CRVB:2024:106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
22/2045 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na tegemoetkoming door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn uitkering door het Uwv. Het Uwv had echter na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit genomen, waarmee volledig aan appellant was tegemoetgekomen. Hierdoor had appellant geen procesbelang meer, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met een besluit van 11 augustus 2022 de beëindiging van de WIA-uitkering ongedaan heeft gemaakt en de uitkering per 25 januari 2021 heeft gecontinueerd. Dit betekende dat appellant met zijn hoger beroep geen resultaat meer kon bereiken dat voor hem feitelijk van betekenis was. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.750,-. Ook is het Uwv verplicht om het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22/2045 WIA
Datum uitspraak: 18 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2022, 21/4308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] ( Turkije ) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een besluit genomen, waarmee volledig aan appellant is tegemoetgekomen. Appellant had op dat moment al hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Omdat er volledig is tegemoetgekomen aan appellant komt de Raad tot het oordeel dat appellant geen procesbelang meer heeft en verklaart het hoger beroep om die reden niet-ontvankelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, op 30 juni 2022 hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met een besluit van 11 augustus 2022 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak, door een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 november 2023. Voor appellant is verschenen mr. Brosius. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 28 mei 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Vanaf 28 maart 2012 betreft dit een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant per
25 februari 2021 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 18 augustus 2021 (bestreden besluit 1) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
1.3.
Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, omdat aan de beëindiging van de WIA-uitkering geen zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft het bestreden besluit 1 daarom vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen, met inachtneming van de aangevallen uitspraak. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten en het Uwv opgedragen het door appellant in beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte niet zelf in de zaak voorzien en had hij het besluit van 18 augustus 2020 moeten herroepen.
1.5.
In de hoger beroepsfase heeft het Uwv met het besluit van 11 augustus 2022 (bestreden besluit 2) uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft met dat besluit het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2020 alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant per 25 januari 2021 zal worden gecontinueerd.

Het oordeel van de Raad

2.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
2.2.
Het Uwv is met het bestreden besluit 2 volledig aan appellant tegemoetgekomen, in die zin dat de beëindiging van de WIA-uitkering ongedaan is gemaakt en deze per 25 januari 2021 ongewijzigd is gecontinueerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv, desgevraagd door de gemachtigde van appellant, nogmaals bevestigd dat daarmee het besluit van 18 augustus 2020 is herroepen. Appellant kan daarom met het hoger beroep geen resultaat meer bereiken dat voor hem feitelijk van enige betekenis is.
2.3.
Dit betekent dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang nietontvankelijk moet worden verklaard.
2.4.
Omdat het Uwv het bestreden besluit 2 pas heeft genomen nadat door appellant hoger beroep is ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, bestaat er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Aangezien de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken, staan voor de Raad nog slechts ter beoordeling de door appellant in hoger beroep gemaakte kosten. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Om dezelfde reden moet het Uwv ook het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) L.B. Vrugt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.