ECLI:NL:CRVB:2024:1045
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 30 mei 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die voor het laatst als kraamverzorgende werkte, had zich ziekgemeld met degeneratieve klachten en psychische problemen. Het Uwv concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 mei 2024 behandeld. Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. J. van der Stel, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De Raad oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen. De Raad benadrukte dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de beëindiging van de ZW-uitkering bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.