ECLI:NL:CRVB:2024:1044
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 26 februari 2018 ziekmeldde na een bedrijfsongeval, betwistte de conclusie van het Uwv dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hij stelde dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.Z.U. Virágh, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.F.C.A.M. Weterings. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad concludeerde dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) terecht waren. De Raad bevestigde de weigering van de WIA-uitkering, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een uitkering per 24 februari 2020. Tevens werd bepaald dat appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.