ECLI:NL:CRVB:2024:103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
22/1981 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van IVA-uitkering aan ex-werknemer met ingang van 25 mei 2021

In deze zaak gaat het om de toekenning van een IVA-uitkering aan een ex-werknemer door het Uwv, met ingang van 25 mei 2021. Het Uwv heeft vastgesteld dat er geen eerdere datum is waarop de ex-werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellante, de werkgever, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelt dat de ex-werknemer eerder in aanmerking had moeten komen voor de uitkering. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft vastgesteld op 25 mei 2021. De Raad oordeelt dat er geen onzorgvuldigheden zijn geweest in het onderzoek van het Uwv en dat de medische situatie van de ex-werknemer op de eerder genoemde data niet voldeed aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante af.

Uitspraak

22/1981 WIA
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 juni 2022, 22/176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.]. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 augustus 2021 heeft het Uwv met ingang van 25 mei 2021 een
IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend aan [ex-werknemer] , ex-werknemer van appellante (ex-werknemer). Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 23 december 2021 (bestreden besluit) bij de toekenning met ingang van 25 mei 2021 gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante hebben [naam 1] en [naam 2] , hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 augustus 2023. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht met ingang van 25 mei 2021 een
IVA-uitkering heeft toegekend aan ex-werknemer. Volgens appellante dient ex-werknemer per een eerdere datum in aanmerking te worden gebracht voor een IVA-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht met ingang van 25 mei 2021 een IVA-uitkering heeft toegekend aan ex-werknemer.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Ex-werknemer is op 12 mei 2016 uitgevallen voor zijn werk als monteur bandenservice bij appellante voor 38,08 uur per week. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het Uwv
ex-werknemer na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 10 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het Uwv de loongerelateerde
WGA-uitkering van ex-werknemer met ingang van 10 augustus 2020 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 21 mei 2021 heeft appellante een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Daarbij heeft zij de verwachting uitgesproken dat ex-werknemer inmiddels volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarmee voldoet aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv, heeft het Uwv bij besluit van 10 augustus 2021 vastgesteld dat ex-werknemer per 25 mei 2021 recht heeft op een IVA-uitkering.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil is beperkt tot de ingangsdatum van de IVA-uitkering. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat de datum van het verzoek om een IVA-uitkering, wordt gekozen als ingangsdatum, tenzij de aanvrager een aannemelijke eerdere datum heeft doorgegeven of de verzekeringsarts zelf een aannemelijke datum kan aanwijzen voor het ontstaan van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft in haar verzoek om een herbeoordeling aangegeven dat gezien het beloop, de wisselende belastbaarheid en de chronische aandoening van ex-werknemer, inmiddels sprake is van duurzaamheid van de beperkingen en dat het mogelijk is dat dit reeds een jaar na de WIA-beoordeling van 10 mei 2018 kan zijn. Later noemt zij ook de data 1 juni 2018 en 1 december 2018 als mogelijke ingangsdatum.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de ingangsdatum terecht heeft vastgesteld op 25 mei 2021 en overweegt in dat verband als volgt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van
ex-werknemer of dat het onderzoek in deze situatie onzorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat alleen telefonisch met ex-werknemer is gesproken. Niet valt in te zien wat een fysiek spreekuurcontact meer dan een telefonisch spreekuurcontact had kunnen bijdragen aan de vaststelling van de duurzaamheid met ingang van één van de door appellante genoemde data in 2018. De verzekeringsartsen hebben aangenomen dat ex-werknemer bekend is met diverse aandoeningen. De aandoeningen zijn voornamelijk chronisch en kennen een wisselend verloop. Er is bij ex-werknemer sprake van medische problematiek met beperkte kans op verbetering van de arbeidsbeperkingen. De verzekeringsartsen hebben afdoende gemotiveerd dat ten tijde van de eerdere beoordelingen op diverse punten verbetering van de belastbaarheid van ex-werknemer was te verwachten en dat daarom van een duurzaamheidssituatie toen nog geen sprake was. Gegeven de verslechtering van de medische problematiek daarna, is inmiddels sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend geacht en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de daarin opgenomen conclusies. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van appellante op de uitspraak van 30 maart 2021 van de rechtbank Gelderland [1] geen doel treft omdat in die zaak – kort gezegd – de verzekeringsarts niet heeft onderzocht wat een aannemelijke datum is voor het ontstaan van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Dat is bij
ex-werknemer wel onderzocht. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante geen bezwaar heeft ingediend tegen de besluiten van 13 maart 2018 en 4 juni 2020 waarbij
ex-werknemer volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. Uit de Wet WIA vloeit niet voort dat het Uwv, na de toekenning van een WIA-uitkering, verplicht is ambtshalve een herbeoordeling uit te voeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat als appellante meende dat ex-werknemer al eerder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moest worden geacht, het in dit geval op haar weg lag om op dat moment bij het Uwv een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid aan te vragen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het onderzoek naar de datum van intreden van de duurzaamheid onzorgvuldig is geweest. Ongeacht of appellante een ingangsdatum heeft genoemd, is het aan het Uwv om te beoordelen vanaf welke datum de duurzaamheid in de arbeidsongeschiktheid is ontstaan. Niet de datum van de aanvraag om een herbeoordeling, maar het moment van intreden van de duurzaamheid is bepalend. Indien er bij de einde wachttijd beoordeling een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgesteld met duurzame beperkingen dan zou toen al zijn gebleken dat op basis daarvan geen functies in het CBBS geselecteerd konden worden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2021 stelt appellante zich op het standpunt dat het Uwv voorbij dient te gaan aan de eerdere beslissingen van 10 mei 2018 (lees: 13 maart 2018) en van 10 augustus 2020 (lees: 4 juni 2020) en dat de beperkende werking van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA hier niet van toepassing is. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op de argumenten om een eerdere datum voor ingang van de IVA-uitkering aan te nemen. Appellante is van mening dat aan ex-werknemer een IVA-uitkering toegekend moet worden per datum einde wachttijd 10 mei 2018, per 1 juni 2018 of per 1 december 2018.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan ex-werknemer per 25 mei 2021 een IVA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt
.Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, zoals weergegeven onder 2, dat het onderzoek niet onzorgvuldig is geweest wordt onderschreven. Met de rechtbank wordt niet ingezien hoe een fysiek spreekuurcontact in dit geval meer had kunnen bijdragen aan het vaststellen van het ontstaan van de duurzaamheid – en dus de ingangsdatum van de IVA-uitkering – op één van de door appellante genoemde data.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht vastgesteld dat er geen eerdere datum dan 25 mei 2021 is aan te wijzen waarop bij ex-werknemer sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 december 2021 de periode vanaf de einde wachttijd, te weten 10 mei 2018, tot en met de ontvangst van het verzoek om een herbeoordeling, te weten 25 mei 2021, bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beschreven dat er bij
ex-werknemer sprake is van verschillende chronische aandoeningen met een wisselend beloop. Per einde wachttijd was sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden omdat ex-werknemer een ingreep had ondergaan en was opgenomen in een ziekenhuis. Naast deze operatie gold ook een behandeladvies waarvoor ex-werknemer was verwezen naar een diëtiste. Daarmee had een beter functioneel resultaat kunnen ontstaan wat tot aanzienlijke verbetering van de belastbaarheid had kunnen leiden tot een niveau wat verenigbaar zou kunnen zijn met duurzame arbeid. Uit het contact met ex-werknemer blijkt dat hij in het voorjaar van 2021 een operatie heeft ondergaan, voor een andere aandoening dan waaraan hij per einde wachttijd was geopereerd, en dat hij voor dezelfde problematiek in augustus 2021 nogmaals geopereerd zou worden. Er is in 2021 dus sprake van een toename van andere problematiek waardoor er een noodzaak is voor verdergaande beperkingen in 2021
.Deze beperkingen zouden in 2018, als er toen geen sprake zou zijn geweest van een situatie van geen benutbare mogelijkheden hooguit beperkt in de FML zijn neergelegd, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er ontbreekt medische informatie op grond waarvan twijfel zou kunnen ontstaan aan de juistheid van deze medische beoordeling en op grond waarvan kan worden aangenomen dat de beperkingen van ex-werknemer vóór 25 mei 2021 al duurzaam waren. Dat de huidige FML met de duurzame beperkingen al gold in 2018 blijkt niet uit het dossier. In het rapport van 20 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom hij dat standpunt niet kan volgen.
4.4.
Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat er geen eerdere datum dan 25 mei 2021 is aan te wijzen waarop bij ex-werknemer sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het elfde lid van artikel 64 van de Wet WIA mist dan ook toepassing. De beroepsgronden die appellante hierover heeft aangevoerd kunnen daarom onbesproken blijven.
4.5.
Voor zover het betoog van appellante moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 13 maart 2018 en 4 juni 2020 wordt geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom er op voornoemde data geen sprake was van duurzaamheid van de medische situatie van ex-werknemer. Daarom bestaat er ook geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van de besluiten uit 2018 en 2020 evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van een IVA-uitkering aan ex-werknemer per 25 mei 2021 in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA
Indien op de dag, bedoeld in artikel 47, tweede lid, geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag dat de verzekerde duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand recht had op een WGA-uitkering.

Voetnoten

1.CRvB 30 maart 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1532.