ECLI:NL:CRVB:2024:1027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na nieuwe beslissing op bezwaar door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die werkzaam was voor een Belgische N.V., had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband per 1 mei 2018. Het Uwv had aanvankelijk de uitkering geweigerd, maar na bezwaar en een nieuwe beslissing op 13 juni 2023, werd de appellant tegemoetgekomen. De Raad oordeelde dat het Uwv met deze nieuwe beslissing volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant, waardoor er geen procesbelang meer was voor het hoger beroep. Hierdoor werden de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd en de appellant in het gelijk gesteld, wat leidde tot een herziening van het dagloon. De nieuwe beslissing van het Uwv op 13 juni 2023, die het dagloon vaststelde op € 1.748,79, werd door de appellant geaccepteerd. De Raad oordeelde dat, omdat het Uwv met de nieuwe beslissing volledig tegemoet was gekomen aan de appellant, er geen verdere beoordeling van de eerdere besluiten nodig was. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant in hoger beroep, die in totaal € 535,54 bedroegen, inclusief het griffierecht van € 128,-.
De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van nieuwe beslissingen op bezwaar door bestuursorganen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.