ECLI:NL:CRVB:2024:1027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
19/4048 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na nieuwe beslissing op bezwaar door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die werkzaam was voor een Belgische N.V., had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband per 1 mei 2018. Het Uwv had aanvankelijk de uitkering geweigerd, maar na bezwaar en een nieuwe beslissing op 13 juni 2023, werd de appellant tegemoetgekomen. De Raad oordeelde dat het Uwv met deze nieuwe beslissing volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant, waardoor er geen procesbelang meer was voor het hoger beroep. Hierdoor werden de hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd en de appellant in het gelijk gesteld, wat leidde tot een herziening van het dagloon. De nieuwe beslissing van het Uwv op 13 juni 2023, die het dagloon vaststelde op € 1.748,79, werd door de appellant geaccepteerd. De Raad oordeelde dat, omdat het Uwv met de nieuwe beslissing volledig tegemoet was gekomen aan de appellant, er geen verdere beoordeling van de eerdere besluiten nodig was. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant in hoger beroep, die in totaal € 535,54 bedroegen, inclusief het griffierecht van € 128,-.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van nieuwe beslissingen op bezwaar door bestuursorganen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

19/4048 WW, 19/4049 WW
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2019, 18/5930 en 19/600 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroepen ingesteld en nadere stukken ingebracht
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022. Appellant is verschenen vergezeld door drs. H. van Engelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.K. Affia. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Op 13 juni 2023 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Appellant heeft hierop een zienswijze gegeven.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest voor [naam N.V.]
in België. Het dienstverband is in verband met een reorganisatie beëindigd per 1 mei 2018. Appellant heeft op 3 mei 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 juni 2018 een
WW-uitkering geweigerd, omdat zijn inkomsten in de maand juni 2018 hoger zijn dan 87,5% van het maandloon. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 augustus 2018 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 9 augustus 2018 heeft het Uwv appellant per 1 juni 2018 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering en het dagloon vastgesteld op € 547,22.
1.4.
Bij het besluit van 19 december 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 augustus 2018 gegrond verklaard en het dagloon vastgesteld op € 1.178,29.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de beide bestreden besluiten gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit 1 vernietigd en het besluit van 5 juli 2018 herroepen. De rechtbank heeft het bestreden besluit 2 vernietigd voor zover bij de dagloonvaststelling de uitzonderlijke premie en het niet recurrent resultaatsgebonden voordeel niet zijn meegenomen, het besluit van 9 augustus 2018 herroepen en het dagloon vastgesteld op € 1.193,91. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de door appellant gemaakte proceskosten en vergoeding van het griffierecht.
3. Het Uwv heeft in hoger beroep op 13 juni 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 augustus 2018 gegrond wordt verklaard in zoverre dat het dagloon wordt vastgesteld op € 1.748,79.
4. Appellant heeft te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de gewijzigde beslissing op bezwaar en heeft verzocht om vergoeding van zijn proceskosten, een (gemaximeerde) vergoeding van de door hem meegebrachte deskundige en vergoeding van het griffierecht. Appellant heeft het hoger beroep niet ingetrokken. Het Uwv heeft te kennen gegeven in te stemmen met een veroordeling in de opgegeven proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Het besluit van 13 juni 2023 komt geheel tegemoet aan de bezwaren van appellant. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb wordt dit besluit niet in de beoordeling betrokken.
6. Nu het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar volledig is tegemoetgekomen heeft appellant geen belang meer bij een oordeel over de aangevallen uitspraak en de bestreden besluiten, zodat de hoger beroepen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
7. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden vergoed volgens het in hoger beroep ingediende formulier proceskosten tot het bedrag van € 29,46 voor gemaakte reiskosten en € 176,50 voor de verletkosten die appellant voor de procedure in hoger beroep heeft moeten maken. Appellant heeft verzocht om vergoeding van 2 uur voor de aanwezigheid van deskundige Van Engelen op de zitting van 21 december 2022 van in totaal € 470,00 (inclusief omzetbelasting). Deze kosten komen gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. De werkzaamheden van Van Engelen van 2 uur komen voor vergoeding conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts), in aanmerking. In het Bts wordt uitgegaan van een uurtarief in 2022 van ten hoogste € 136,19. Dit betekent dat voor de kosten van de naar zitting meegebrachte deskundige € 329,58 (inclusief omzetbelasting) wordt vergoed. De totale vergoeding komt uit op een bedrag van € 535,54. Ook dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 535,54;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en S. Wijna en S. Slijkhuis als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) E.X.R. Yi