ECLI:NL:CRVB:2024:1010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
22/383 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de belastbaarheid van appellant en de motivering van het bestreden besluit door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de belastbaarheid van de appellant in het kader van de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen). De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv onvoldoende was gemotiveerd, omdat de motivering gebaseerd was op tegenstrijdigheden. Het Uwv werd opgedragen om dit gebrek te herstellen. In reactie hierop heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend, waarin werd gesteld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen van de appellant, ondanks toegenomen klachten. De appellant heeft echter betwist dat het motiveringsgebrek was hersteld en verzocht om een deskundige aan te stellen.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van de appellant onveranderd is. De Raad oordeelde dat er geen tegenstrijdigheden waren in de standpunten van de verzekeringsartsen en dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan naar de beperkingen van de appellant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.937,50 bedragen.

Uitspraak

22.383 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 december 2021, 21/54 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 mei 2024
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 30 november 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:2591, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 23 januari 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellant heeft zijn zienswijze over dit rapport naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende/voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering berust op tegenstrijdigheden.
1.3.
Het Uwv is opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door het standpunt van het Uwv nader te motiveren met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport van 23 januari 2023 uitgebracht. Hij heeft in dit rapport uiteengezet dat geen sprake is van tegenstrijdigheden en dat geen toename van de beperkingen van appellant aan de orde is.
1.5.
Appellant heeft hierop gereageerd. Hij heeft te kennen gegeven dat het Uwv niet tijdig heeft gereageerd en dat het motiveringsgebrek niet is hersteld. Opvallend is dat geen navraag is gedaan bij verzekeringsarts bezwaar en beroep Middelbos. Onderzocht had moeten worden of de toename van klachten ook leidt tot een toename van beperkingen. Dit onderzoek is niet gedaan. Er had een nieuwe FML moeten worden opgesteld. Appellant verzoekt om benoeming van een deskundige.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de gegeven toelichting in het rapport van 23 januari 2023, uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hij heeft overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant onveranderd is. Hij heeft toegelicht dat de situatie dat sprake is van toegenomen klachten niet betekent dat ook sprake is van toegenomen beperkingen. Er zijn daarom geen tegenstrijdige standpunten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep aan de orde. Gelet op het voorgaande is alsnog sprake van een afdoende motivering van het bestreden besluit en is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
2.2.
Het standpunt van appellant, dat het motiveringsgebrek niet is hersteld omdat medisch onderzoek ontbreekt, volgt de Raad niet. Nog daargelaten dat sprake was van een motiveringsgebrek omdat sprake leek te zijn van tegenstrijdigheden, heeft het Uwv wel onderzoek gedaan naar een mogelijke toename van de beperkingen van appellant. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, appellant telefonisch te woord gestaan in het bijzijn van een beëdigde tolk en informatie opgevraagd bij de behandelaar. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben eveneens dossierstudie verricht en kennis genomen van de door appellant overgelegde informatie van de behandelend sector. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog extra informatie opgevraagd bij de neuroloog.
2.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben uiteindelijk overtuigend gemotiveerd dat op basis van de aspecifieke lage rugklachten, zelfs als zou worden uitgegaan van een al aanwezige HNP in 2017, geen sprake is van toegenomen beperkingen na het einde van de wachttijd in 2017. Ook wanneer aan appellant het voordeel van de twijfel zou worden gegeven door uit te gaan van dezelfde ziekteoorzaak (dus uitgaande van al een HNP in 2017), is de belastbaarheid van appellant onveranderd in vergelijking met 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 oktober 2022 afdoende gemotiveerd dat in de FML al werd aangegeven dat appellant niet te veel mag tillen/dragen, duwen/trekken, hoogfrequent mag buigen etc. waarbij ook statische belasting beperkt werd. Omdat geen ernstige uitvalsverschijnselen in 2018 en daarna aanwezig waren, heeft hij geen indicatie gezien om meer beperkingen aan te nemen.
2.4.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de beoordeling door het Uwv ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
3. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,-) en op € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 875,-). De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal € 3.937,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 november 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.937,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi