ECLI:NL:CRVB:2024:10

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
22/3962 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WGA-vervolguitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WGA-vervolguitkering van appellant, die per 1 augustus 2020 minder arbeidsgeschikt is vastgesteld op 55,90%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Appellant was van mening dat zijn beperkingen door het Uwv niet correct waren vastgesteld en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan het oordeel van de verzekeringsarts. De uitspraak bevestigde de herziening van de WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65% met ingang van 1 oktober 2020.

Uitspraak

22/3962 WIA
Datum uitspraak: 4 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2022, 21/4120 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 9 maart 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
1 augustus 2020 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 55,90% arbeidsongeschikt, en dat zijn WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) daarom vanaf 1 oktober 2020 wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna het Uwv met een besluit van 9 september 2021 (bestreden besluit) bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gulickx. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Weterings.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht per 1 augustus 2020 heeft vastgesteld op 55,90% en daarom zijn
WGA-vervolguitkering met ingang van 1 oktober 2020 heeft herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. Volgens appellant heeft hij meer beperkingen dan door het Uwv aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 51,23 uur per week. Op 26 juli 2011 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 17 april 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 54,18%. Bij besluit van 19 december 2016 heeft het Uwv appellant vanaf 17 februari 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het Uwv deze uitkering, na een verzoek om een herbeoordeling door de ex-werkgever, herzien en appellant vanaf 1 januari 2018 een WGA-vervolguitkering toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
1.2.
Op 24 september 2019 heeft de ex-werkgever opnieuw verzocht om een herbeoordeling. In verband met dit verzoek heeft appellant op 13 januari 2020 het spreekuur van een Uwv-arts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van
4 februari 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 3 februari 2020 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, namelijk 48,84% arbeidsongeschikt, en dat zijn uitkering daarom vanaf 1 mei 2020 wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 augustus 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard en de Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [1]
1.3.
Naar aanleiding van een melding van appellant van 30 oktober 2020 dat zijn klachten per 1 augustus 2020 zijn toegenomen, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de benutbare mogelijkheden van appellant niet zijn gewijzigd ten opzichte van de FML van 29 januari 2020 genoemd onder 1.2. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant bij het verrichten van werkzaamheden neergelegd in een FML van 4 maart 2021. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 1 augustus 2020 55,90% arbeidsongeschikt is en dat zijn uitkering daarom vanaf 1 oktober 2020 wordt herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
1.4.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft als volgt overwogen.
2.1.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Uit de informatie van behandelaars of uit het onderzoek van de verzekeringsarts komen geen objectieve aanwijzingen naar voren die een verslechtering van de medische situatie op 1 augustus 2020 onderbouwen. Met de psychische en lichamelijke klachten van appellant is voldoende rekening gehouden. De medische informatie die appellant in beroep heeft overgelegd, ziet op een situatie van meer dan een jaar na de datum in geding.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 september 2021 voldoende uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant. Het standpunt van appellant dat hij vanwege zijn klachten en beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, is in feite gericht tegen de in de FML vastgelegde belastbaarheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan de juistheid daarvan te twijfelen, waardoor deze beroepsgrond niet slaagt.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv ten onrechte niet heeft aangenomen dat zijn beperkingen zijn toegenomen en de geduide functies niet geschikt zijn. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Het onderzoek van de verzekeringsarts heeft slechts 15 tot 20 minuten in beslag genomen en het onderzoek in de bezwaarfase heeft volledig online plaatsgehad. Onder verwijzing naar het Korošec arrest heeft appellant de Raad daarom verzocht een deskundige te benoemen. [2]

Het oordeel van de Raad

Goede procesorde
4.1.
Appellant heeft eerst ter zitting van de Raad aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Ter zitting heeft appellant erkend dat deze grond niet eerder in de procedure naar voren is gebracht en dat evenmin (anderszins) is gesteld dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Niet is gebleken dat appellant deze grond niet in een eerder stadium van de procedure naar voren had kunnen brengen. Het Uwv is niet in de gelegenheid geweest om op dit standpunt van appellant te reageren. Een reactie van het Uwv zal gelet op deze omstandigheden een onredelijke vertraging van de procedure betekenen. Daarom zal deze grond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 55,90% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.4.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verwijzing van appellant van 7 september 2021 naar de GGZ, welke appellant in hoger beroep opnieuw heeft overgelegd en waaruit zijns inziens blijkt dat zijn psychische beperkingen per de datum in geding zijn toegenomen, niet tot een ander oordeel leidt. De informatie in die verwijzing beschrijft de medische situatie van appellant van ruim na de datum in geding en heeft daarom geen betekenis voor de beoordeling per die datum. Appellant heeft verder geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat. Bovendien vindt het standpunt van appellant ook geen bevestiging in de in het dossier aanwezige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar bij de beoordeling betrokken informatie. Evenmin bestaan er aanknopingspunten om de door appellant ter zitting ingenomen stelling, dat hij ook voor de datum in geding al was doorverwezen, voor juist te houden. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering niet te volgen.
4.6.
Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, nu er geen aanleiding is tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep).
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de WGA-vervolguitkering terecht met ingang van 1 oktober 2020 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2024.
(getekend) C. Karman
(getekend) L.B. Vrugt
Bijlage
Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 8 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:414.
2.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.